dinsdag 30 juli 2019

Terugblik depri 10


Bres Terugblik 10
                                                DEPRI
16-6-19
Was ik mooi een fraaie neerslachtigheid aan het opbouwen en komt dit er nog bij. Droefheid troef. Niet ‘Tel uw zegeningen één voor één’.
Misschien begon het met vlagen enkele weken geleden aan te komen met het schrijven van mijn autobiografie op www.pietschreuder.blogger.nl om mijn kinderen als die het ooit lazen na mijn dood te laten lezen wat voor vader en stiefvader ze hadden. Ze hebben altijd relaties aan wie ze dat willen vertellen.
Oorzaken:
1. In een vorige blog Terugblik 9 kan je lezen welke pogingen ik aanwendde een beroep te vinden dat passend voor mij was. Alle vergeefs. Een psycholoog bood ook geen uitkomst. Tijdens het beschrijven van die periode, voelde ik mij volledig weer daarin verplaatst, terwijl ik juist die tijd probeerde te vergeten.
2. Ik vond verschillende malen een meisje zo aardig en enigen vonden mij ook zo aardig, dat ik na korte tijd steeds besefte dat ik geen van allen een goede toekomst had te bieden. Verkering aanmaken is al een opgave, het fatsoenlijk uitmaken een onmogelijkheid. Ik wist me geen raad en liet hen gewoon beschaamd op de afgesproken plaats staan. Enige malen werd ik nog door enigen, nu weduwe of gescheiden dames, benaderd en begon mijn geweten weer lange tijd te klagen.
3. Om met anderen mee te kunnen denken over de beweerde betekenis van de Bijbel voor de mens, wilde ik voor ongeveer de vijfde maal van mijn leven dat oudste Boek vanaf het begin tot het einde doorlezen. Ik was bezig met Ezechiël en nam Hosea er nog even bij. Als je depressief wilt worden is het lezen van deze hoofdstukken  een sterke aanrader. Hoorde je in preken en gespreksgroepen over een liefdevolle, barmhartige en vergevende God Jahweh, dan lijkt het mij begrijpelijk dat je in plaats daarvan gaat denken aan een wraakzuchtige, oerharde, vernietigende, niet vergevende Vader aan wiens eisen je onmogelijk kunt voldoen. Zacharia maakte mij met zijn tekst 8:4 ook niet vrolijk. In het nieuwe Jeruzalem ouden die niet zonder stok kunnen lopen?
4. Er werd mij door verschillende kerken in boeken de uitleg van de voorspellingen door de profeten voor gehouden. Tot ik (en met mij velen) zowel uit de Bijbelse- als profane geschiedenis ontdekte dat die ‘explicaties’ totaal niet klopten. Ik hield dat aan geestverwante christenen voor. Die zagen mij toen als een groot kwaad voor de gemeenschap, een jongen die nodig bekeerd moest worden. Een doop op mijn belijdenis kon om die reden in hun kerk niet.
5. Ik had reeds lang geleden voor mij de termen “laag zelfbeeld” en “minderwaardig-heidcomplex” uitgevonden. Iedereen had gaven, talenten en wat meer nodig was om in het leven op minstens één gebied te slagen. Ik was daarvan nu eenmaal uitgesloten, al wilde ik nog zo graag niet de zielepiet uithangen.
6. Ik sla de rest oorzaken maar over, want ik ben die ik ben, want een week vóór dit schrijven verdween mijn huisgenoot, kat Miepsie, wat mij al die feiten nog eens op de neus drukte.  (Een lichtpuntje: veertig buurtgenoten hielpen mij zoeken. Twee van hen gingen zelfs om 11 uur ’s avonds en drie uur ’s nachts door het bos naast ons lopen, al roepend: “ Miepsie! Miepsie”! Een zwerfachtig type kwam met foto’s die hij van rondlopende katten had genomen. Een buurvrouw was bij de oude Italiaanse dame twee deuren verder, op de grond voor bed en bank gaan liggen kijken. Tevergeefs. Tot de Italiaanse thuishulp van de Italiaanse kwam zeggen dat de Italiaanse een groot bruin beest onder de bank zag zitten. Hij liet zich makkelijk pakken. Daarna alle helpers berichten en danken.
7. ‘Vroeger’ zag ik de mensen in de boeken, als echte mensen staan, liggen, lopen en alle handelingen doen die mensen maar kunnen verrichten. Ik wilde dit ook kunnen doen, ze zelf scheppen, maar ik zag er geen mogelijkheid toe. Ik probeerde het toch echt goed te doen. Net zomin als een schilderijtje maken waarin ik de natuur, waar wij mensen deel van uitmaken, levend zag worden. Ondanks enkele toevallige succesjes, geloofde ik niet dat ik dat zo kon om van te kunnen leven. Van de zes boekjes, waarvan twee werden gedrukt, lag er één in de boekhandel en één in de digitale boekhandel Bolcom. “Presikhaaf het verhaal van een  landgoed, werd om de paar maanden met acht stuks aangevuld. Platform Presikhaaf had het betaald en een eerste deeltje door Grafische Bedrijven Arnhem, laten drukken. De gebundelde twee delen werden door Uitgeverij Kontrast te Oosterbeek gedrukt en voor 8,85 euro aangeboden. Kontrast kreeg er 2 euro van. Ik niets. Het tweede boek Van Huis en Haard Verdreven, werd ontfermd door een twijfelachtige Printing on Demand-uitgever, die mijzelf belastte met de promotie. Als er in de vier afgelopen jaren acht van werden verkocht is het veel. Ik gaf de gratis presentexemplaren die ik ontving, aan familie en in ruil voor een ander boek, weg. Schrijverschap? Vergeet het maar. Er was geen belangstelling voor. Dagblad De Gelderlander negeerde het. Dat was nou echt een illusie. Dat het sinds mijn kindsheid in mij leefde, is misschien misschien wel de grondslag van mijn mislukte beroepsleven.
8. Zag ik zelfs kinderen het podium beklimmen om voor de vuist weg hun verhaal te doen; ik verklaarde dat ik spreekangst had. Moest ik eens de Gemeenteraad, gedeputeerden of een wethouder toespreken, dan moest dat van een papiertje. Dat ik later Marc Rutte en de paus dat ook zag doen, was om later te kunnen bewijzen wat ze wel en niet hadden gezegd.
9. Tenslotte (er moet toch eens een eind aan mijn klaagzang komen): ik kreeg niet zo lang geleden, in de gaten dat ik elk gewenst klassiek muziekstuk kon googlen en beluisteren. Ik genoot er zo van, dat ik het met een ‘link’ moest delen met vooral mijn familie en geestverwanten van wie ik het e-mailadres had. Respons: nauwelijks. Weg verwantschap. Elk mens is anders, ook waar hij ontroerd van kan worden.
Al die tijd leven met het besef dat ik mijn tekortkomingen mijzelf niet had aangepraat, maar dat ze werkelijk bestonden. Ik ben daarin alleen ondanks het Bijbelboek Klaagliederen van Jeremia.. Hetzelfde geldt nog pijnlijker voor mijn onweerlegbare argumenten voor de onzin van een aantal leerpunten van de geloofsgemeenschap die ik bezoek. Niemand durft te reageren, of de vastgestelde laaggeletterdheid is ook op die gebieden toegeslagen.

En toch, en toch…. moet ik mijn kinderen en andere relaties iets positiefs achter laten. Als ik toegeef aan een schrijversblok zou dat mijn einde zijn. Hè hè.
 



woensdag 19 juni 2019

Moos


Bres          MOOS

Op de grafsteen van Mosie staat: “De verkoop gaat door op nr 39”. Hij geloofde dat zijn handel tot na zijn dood eens verkocht zal worden. Het graf van zijn illustere voorganger, de zachtmoedigste man ter aarde, is onvindbaar. Zal zijn bedoeling hebben. Waarschijnlijk om niet een bedevaartsplaats te scheppen en zijn woorden des temeer belangstelling zouden wekken. Christenen zien het Oude en Nieuwe Testament als een geheel. Het ene kan niet zonder het andere. Ze nemen de Bijbel mee naar de bijeenkomst, maar behalve het scheppingsverhaal en de tien geboden wordt er misschien wel tachtig procent minder over het O.T. gesproken en gepreekt dan over de twintig procent N.T. Ik las eens in de Advent, dat de meeste christenen in China alleen het N.T. hebben.
Vandaag besloten voorlopig een punt achter ’terugblik 8” (mijn poging tot het schrijven van een autobiografie) te zetten. Ik werd de laatste weken een beetje depressief en veronderstelde dat het door mijn vergeefse pogingen kwam mijn talenten te ontdekken. Ook het toenemende besef was er schuld aan dat niemand, ook mijn kinderen niet, er enige belangstelling voor hebben, evenmin als voor mijn twee uitgegeven en tien niet uitgegeven boeken. Een schrijver, hoe slecht ook, dient net als Rembrandt, arm te zijn om na zijn dood bekend te worden. Dus gaf ik de twee door de uitgever aan mij geschonken presentexemplaren weg zodat ik mijn eigen boek niet meer op de plank heb. Slechts eenmaal in de veertien dagen spreekt iemand in het parkje naast mij mij aan met de mededeling dat hij mijn boek over landgoed Presikhaaf heeft gelezen. Daar kan ik net mee thuis komen.
Een andere toegevoegde waarde aan mijn depressie is het voor de zoveelste maal de hele Bijbel in verschillende vertalingen doorlezen. Ik ben met veel predikanten overtuigd dat je bij het begrijpen en uitleggen van de Bijbel elke tekst in het licht van het geheel moet zien. Dus N.T.-teksten met O.T. teksten vergelijken. Onze prof Rudie Moere noemt dat in zijn website “spiegelen”. Want Hosea schrijft immers dat mijn volk verloren gaat omdat het geen kennis heeft. (4:6). In de Bijbel in Gewone Taal heet het: omdat het Mij niet kent. Dus probeer ik kennis te vergaren en God steeds beter leren kennen. In de meeste vertalingen staat in Leviticus: Ik heb jullie juk gebroken, zodat jullie weer met opgeheven hoofd kunnen lopen. In de prettige vertaling “Het Boek” staat daar als enige tussen die vertalingen: “Ik zal jullie weer een gevoel van eigenwaarde geven.” Dat woord zocht ik al lang, want ik ging dat gevoel ontberen.
Na de grote profeten Jesaja, Jeremia inclusief zijn Klaagliederen en Ezechiël, kwam ik aan de kleine profeten toe en lees nu de iets mildere Hosea. Maar ook deze kon mijn droefheid niet verzachten. Enige troost voor mij was dat Reinder Bruinsma zich Nieuw Testamentisch Christen noemt. Er daagt voor mij enige hoop, want tjonge, wat geven die profeten Israel, Juda en alle volken er namens God Jahweh van langs. Die misdadige overtreders van Gods wil en wet worden met de gruwelijkste dood bestraft. Hele volken en steden, ook Jeruzalem worden regelmatig geheel verwoest. Geen mens wil en zal er nooit meer wonen. Als God voor de zoveelste maal spijt krijgt en de steden en volken weer in oude glorie herstelt, dan begint na de kortste keren weer hetzelfde liedje. Dan is de zondvloed er niks bij. Door verdrinking stierven ze binnen een kwartiertje. Maar toen Noach en zijn gezin een nieuw leven, zoals Gods wilde, begonnen, lees je al in het begin dat hij een wijngaard maakte (statussymbool), zich bedronk en naakt in zijn tent ging liggen. Kon zijn zoon er wat aan doen dat hij hem zo zag liggen? En wie kreeg de schuld, ondanks dat hij hem bedekte? 
Enfin: er kwam een mooie regenboog die ons eraan zal herinneren dat zoiets nooit weer zou gebeuren. De wereld zou tenslotte door 'vuur' vergaan. Ook geen prettig vooruitzicht, levend verbrand te worden. Dat vergt enige uitleg. Van Moere zei al: "Je moet niet alles letterlijk nemen". 



dinsdag 18 juni 2019

Terugblik 9 Depri


Bres
                                    DEPRI
16-6-19
Was ik mooi een fraaie neerslachtigheid aan het opbouwen en komt dit er nog bij. Droefheid troef. Niet ‘Tel uw zegeningen één voor één’.
Misschien begon het met vlagen enkele weken geleden aan te komen met het schrijven van mijn autobiografie op www.pietschreuder.blogger.nl om mijn kinderen als die het ooit lazen na mijn dood te laten lezen wat voor vader en stiefvader ze hadden. Ze hebben altijd relaties aan wie ze dat willen vertellen.
Oorzaken:
1. In een vorige blog Terugblik nr 8 kan je lezen welke pogingen ik aanwendde een beroep te vinden dat passend voor mij was. Alle vergeefs. Een psycholoog bood ook geen uitkomst. Tijdens het beschrijven van de tijd, voelde ik mij volledig in die tijd verplaatst, terwijl ik juist die tijd probeerde te vergeten.
2. Ik vond verschillende malen een meisje zo aardig en enigen vonden mij ook zo aardig, dat ik na korte tijd steeds besefte dat ik geen van allen een goede toekomst had te bieden. Verkering aanmaken is al een opgave, het fatsoenlijk uitmaken een onmogelijkheid. Ik wist me geen raad en liet hen gewoon beschaamd op de afgesproken plaats staan. Enige malen werd ik nog door enigen, nu weduwe of gescheiden dames, benaderd en begon mijn geweten weer lange tijd te klagen.
3. Om met anderen mee te kunnen denken over de betekenis van de Bijbel voor de mens, wilde ik voor ongeveer de vijfde maal van mijn leven dat oudste Boek vanaf het begin tot het einde doorlezen. Ik was bezig met Ezechiël en nam Hosea er nog even bij. Als je depressief wilt worden is dit een sterke aanrader. Hoorde je in preken en gespreksgroepen over een liefdevolle, barmhartige en vergevende God Jahweh, dan lijkt het mij begrijpelijk dat je in plaats daarvan gaat denken aan een wraakzuchtige, oerharde, vernietigende, niet vergevende Vader aan wiens eisen je onmogelijk kunt voldoen. Zacharia maakte mij met zijn tekst 8:4 ook niet vrolijk. In het nieuwe Jeruzalem ouden die niet zonder stok kunnen lopen?
4. Er werd mij door verschillende kerken in boeken de uitleg van de profeten voor gehouden. Tot ik (en met mij velen) zowel uit de Bijbelse- als profane geschiedenis ontdekte dat ze totaal niet klopten. Ik hield dat aan geestverwante christenen voor. Die zagen mij toen als een groot kwaad voor de gemeenschap, een jongen die nodig bekeerd moest worden. Een doop op mijn belijdenis kon in hun kerk niet.
5. Ik had reeds lang geleden voor mij de termen “laag zelfbeeld” en “minderwaardigheidcomplex” uitgevonden. Iedereen had gaven, talenten en wat meer nodig was om in het leven op minstens één gebied te slagen. Ik was daarvan nu eenmaal uitgesloten, al wilde ik nog zo graag niet de zielepiet uithangen.
6. Ik sla de rest oorzaken maar over, want ik ben die ik ben, want een week vóór dit schrijven verdween mijn huisgenoot, kat Miepsie, wat mij al die feiten nogeens op de neus drukte.
Ik sla de rest oorzaken maar over, want ik ben die ik ben, want een week vóór dit schrijven verdween mijn huisgenoot, kat Miepsie, wat mij al die feiten nog eens op de neus drukte.  (Een lichtpuntje: veertig buurtgenoten hielpen mij zoeken. Twee van hen gingen zelfs om 11 uur ’s avonds en drie uur ’s nachts door het bos naast ons lopen, al roepend: “ Miepsie! Miepsie”! Een zwerfachtig type kwam met foto’s die hij van rondlopende katten had genomen. Een buurvrouw was bij de oude Italiaanse dame twee deuren verder, op de grond voor bed en bank gaan liggen kijken. Tevergeefs. Tot de Italiaanse thuishulp van de Italiaanse kwam zeggen dat de Italiaanse een groot bruin beest onder de bank zag zitten. Hij liet zich makkelijk pakken. Daarna alle helpers berichten en danken..
7. ‘Vroeger’ zag ik de mensen in de boeken als echte mensen staan, liggen, lopen en alle handelingen doen die mensen maar kunnen verrichten. Ik wilde dit ook kunnen doen, ze zelf scheppen, maar ik zag er geen mogelijkheid toe. Ik probeerde het toch echt goed te doen. Net zomin als een schilderijtje maken waarin de natuur, waar wij mensen deel van uitmaken, levend zag worden. Ondanks enkele toevallige succesjes, geloofde ik niet dat ik dat zo kon om van het leven. Van de zes boekjes, waarvan twee werden gedrukt, lag er één in de boekhandel en één in de digitale boekhandel Bolcom. “Presikhaaf het verhaal van een  landgoed, werd om paar maanden met acht stuks aangevuld. Platform Presikhaaf had het betaald en een eerste deeltje door Grafische Bedrijven Arnhem, laten drukken. De gebundelde twee delen werden door Uitgeverij Kontrast te Oosterbeek gedrukt en voor 8,85 euro aangeboden. Kontrast kreeg er 2 euro van. Ik niets. Het tweede boek Van Huis en Haard Verdreven, werd ontfermd door een twijfelachtige Printing on Demand-uitgever, die mij belastte met de promotie. Als er in de vier afgelopen jaren acht werden verkocht is het veel. Ik gaf de gratis presentexemplaren die ik ontving, aan familie en in ruil voor een ander boek, weg. Schrijverschap? Vergeet het maar. Er was geen belangstelling voor. Dagblad De Gelderlander negeerde het. Dat was nou echt een illusie. Dat het sinds mijn kindsheid in mij leefde, is misschien misschien wel de grondslag van mijn mislukte beroepsleven.
8. Zag ik zelfs kinderen het podium beklimmen om voor de vuist weg hun verhaal te doen; ik verklaarde dat ik spreekangst had. Moest ik eens de Gemeenteraad, gedeputeerden of een wethouder toespreken, dan moest dat van een papiertje. Dat ik later Marc Rutte en de paus ook zag doen, was omdat ze later konden bewijzen wat ze hadden gezegd.
9. Tenslotte (er moet toch eens een eind aan mijn klaagzang komen): ik kreeg niet zo lang geleden, in de gaten dat ik elk gewenst klassiek muziekstuk kon googelen en beluisteren. Ik genoot er zo van, dat ik het met een ‘link’ moest delen met vooral mijn familie en geestverwanten van wie ik het e-mailadres had. Respons: nauwelijks. Weg verwantschap. Elk mens is anders, ook waar hij ontroerd van kan worden.
Al die tijd leven met het besef dat ik mijn tekortkomingen mijzelf niet had aangepraat, maar dat ze werkelijk bestonden. Ik ben alleen ondanks het Bijbelboek Klaagliederen van Jeremia.. Hetzelfde geldt nog pijnlijker voor mijn onweerlegbare argumenten voor de onzin van een aantal leerpunten van de geloofsgemeenschap die ik bezoek. Niemand durft te reageren, of de vastgestelde laaggeletterdheid is ook op die gebieden alom toegeslagen.

En toch, en toch…. moet ik mijn kinderen en andere relaties iets positiefs achter laten. Als ik toegeef aan een schrijversblok zou dat mijn einde zijn.
  



woensdag 5 juni 2019

Terugblik 8 Levensloop 21-24 jaar 1946-19949


Bres
Terugblik 8 Levensloop 21-24 jaar 1946-1949.

Mocht een familielid of kennis in de beschrijving van de volgende periode hiaten ontdekken, het zij zo. Dat gebeurde niet opzettelijk. De gebeurtenissen zal ik eerst maar zonder volgorde opnoemen. Ter inleiding nog het volgende: ik kreeg van een psycholoog en verschillende predikanten te horen dat ieder mens één of meer talenten had. Dat ontken ik ten stelligste, tenzij het een talent moest zijn om van de talenten van anderen gebruik te maken. Verder ontdekte ik dat mensen een beroep hadden wat ze met tegenzin slecht uitoefenden. 

Geprobeerde beroepen met en zonder arbeidskaart, allemaal mislukt: 
Magazijnbediende – Souvenirverkoper – colporteur infraroodverwarmer – Lichtmatroos op coaster – Aardappelrooier – Dienstweigeraar – Stencilist – Typist – 9 maanden vergeefse opleiding timmerman –  verspreider kaarten van een schriftelijk onderwijsinstituut,  huisvuil onderspitten voor verluchten bosgrond Warnsborn – sloten graven in Barneveld – assistent 2e-hands boekhandel Geerts, waar ik op een zwiepende ladder tot aan het hoge plafond de boeken op volgorde moest zetten. Ik stak per ongeluk een miniwoordenboekje van 3x5 cm in mijn zak voordat ik daar na veertien dagen vertrok. In het d.w.kamp vond ik het boekje in mijn koffer en zond het met een excuusbrief aan Geerts terug. Goed hè. Thuiskomend maakte moeder een boterhammetje voor me klaar alsof ze het al wist, pakte ik mijn rugzak en ging lopend de Apeldoornseweg op en ging lopend en liftend langs de Zuiderzee om zwervend Nederland te zien. Logeerde in Bolsward bij ome Nico en tante Coba. Bij Stadskanaal wist ik niet hoe gauw ik weer thuis kon komen. Zo’n tocht maakte ik eveneens naar het Drielandenpunt en Maastricht. Ik heb beide tochten beschreven, enz. enz. Nooit meer zwerven.
Vrije tijdsvulling als :
Zoeken naar een vriendin met één keer als gevolg de vreselijke ziekte verliefdheid wat mij elf maanden kuren kostte in Oranje Nassau's Oord  Renkum, inclusief drie weken in Academisch Ziekenhuis Utrecht voor het verwijderen van een TBC-tumor in de linkerlong. Behalve de pijnen en angsten, de leukste tijd van mijn leven – voetballer – redacteur div. bladen  – lezen – in geringe mate kaarten-dammen-schaken met vader –pogingen tot  landschappen schilderen met olieverf of pastelkrijt – droeve en leuke gebeurtenissen en gedachten van me afschrijven – JVO – stukjes schrijven – jeugdleider buurt (6-12 jarigen), jongerenleider stad(12-30 jarigen) – organisator vlieger- en schaatswedstrijden buurt en stad - ,  vijf bergen beklimmen in Oostenrijk en Italië. enz.. enz.

Na het verlaten van de boekbinderij moest ik om te kunnen leven een uitkering krijgen. Daarvoor ging ik naar het arbeidsbureau aan de Utrechtsenstraat. Daar stonden bedrijven ingeschreven die arbeidskrachten zochten. Je kreeg een kaart om één zo’n bedrijf te bezoeken om te zien of daar je verdere arbeidzame leven lag. De eerste kaart die ik kreeg was voor de steenkolenhandel Attenveld aan de Walstraat binnenstad. Er was geen deur, maar een open poort waardoor een vrachtwagen kon rijden. De wanden van de ruimte waren oorspronkelijk wit geweest, maar nu zwart van de kolenstof. In de muur was een gat gehakt waarin een piepklein loketje paste. Daarachter zat achter glas een meisje wat haar tegen die stof moest beschermen. Dat meisje moest de handel betalen of voor ontvangst opschrijven en daarvoor een getekend bonnetje afgeven. Die taak lag dus voor mij in het verschiet. Aan mijn nooit niet.
Na één of twee weken terug naar het arbeidsbureau voor een kaart met een nieuwe baan waarvoor men een arbeider zocht. Kortom: ik kwam zo vaak terug, dat mij werd gevraagd of ik daar eigenlijk kwam voor een pistool om bazen dood te schieten.
Het voordeel van deze wijze van een passende baan zoeken, was dat je voorlopig niet werd gedwongen te werken voor de “Arbeidsinzet” in Duitsland. Het arbeidsbureau verhuisde naar het hoekpand van de Parkstraat Eusebiusbuitensingel. Alle ambtenaren daar hadden een NSB-speldje op om te tonen dat ze uit levensovertuiging in dienst van de Duitsers werkten. Op de directeur Joop Meerdink na. Die was vóór de Duitse bezetting voorzitter geweest van de Algemene Arbeiders Jeugdcentrale (AJC) van de SDAP (nu PvdA). Zijn ervaring kon blijkbaar niet worden gemist op dat bureau. Ik was voorzitter van de Arnhemse afdeling van de politiek neutrale Jeugdbond Voor Onthouding (JVO) jeugdafdeling van de Nederlandse Geheel Onthouders Bond (400.000 leden), dat onderdak bood aan de leden van de verboden AJC).

Hij voerde met mij daar gesprekken over de toekomst van de beide jeugdbewegingen. Ik denk dat ik aan hem had te danken dat hij mij voor die arbeidsinzet vrijwaarde door dat zoeken naar een baan eindeloos te rekken. Hij organiseerde daar de bijeenkomsten voor de jonge werkzoekenden om van hen te horen wat voor een vak zij wilden gaan beoefenen, metselaar of timmerman. Ik had van beide geen voorstelling, maar metselaar zijn leek mij misschien te doen. In een klasje van vijftien jongens moesten rekensommetjes en proeven van taal opgelost worden. Aan de hand van de ingeleverde oplossingen werden adviezen gegeven voor het ene of het andere vak. Ik had volgens Joop Meerdink dat formulier zo kundig ingevuld dat hij mij adviseerde maar timmerman worden. Dat zou een vak zijn van hogere orde, waarmee je meer geld verdiende.
Aan de Dr J.C. Lelyweg tegenover de witte prijzenhal was een stuk grond en een werkplaats ingericht waar je de lessen kon volgen. De omgang met mijn leraren en lotgenoten was reuze. Ik hield dat negen maanden vol, totdat de leraren inzagen dat timmerman niet mijn beroep zou worden. Ook niet metselaar. Ik werd daar in toenemende mate misselijk, en dat was niet alleen van de stank van het witte rookwolkje dat werd uitgestoten door de ernaast gelegen Bilitonfabriek. Einde leerling timmerman. Opnieuw hopeloos en angstig zoeken naar een voor mij geschikt vak en plezierige baan.

Ik reageerde op advertenties van bedrijven die werknemers zochten. Vergeefs. Niemand wilde mij hebben en ik die bazen niet, Want ik wist zeker dat zij ook mijn onkunde snel zouden zien. Ik ging naar een psycholoog die voor mij moest uitzoeken waarvoor ik wel geschikt zou zijn. Hij vroeg waarmee ik mij in mijn vrije tijd bezig hield. Als ik zei: schetsjes en schilderijtjes maken, dan zei hij dat ik dat moest doen. Als ik zei: stukjes schrijven, dan moest ik dat doen; in bomen klimmen: hovenier worden. Voetballen: daar reageerde hij niet op. Enz. enz. enz. Daar schoot ik dus niks mee op.
Ik had niet gezegd dat ik zwerver wilde worden om de wereld te zien. Ome Barend, één van de broers van mijn moeder, was zwerver. Hij dronk erg veel en verdiende geld als oppasser van de ene parkeerplaats naar de andere tot in Duitsland toe. Eén familielid had hem ontdekt. Toen zijn moeder, mijn opoe, in aanwezigheid van de andere familieleden en bekenden overleed en werd begraven, sprong hij huilend in het graf en verdween weer. Tot ik tijdens het in het weekend gehouden landelijk Paasjeugdcongres van de Adventkerk in het Utrechtse  houten Tivoligebouw, in de krant las dat een zwerver in de gracht aan de Catharijnensingel in Utrecht was gevallen en daarin was verdronken. Ik moest een slaapplek zoeken voor enige jeugdleden en ging met hen naar Ome Free en Tante Ida in Bunnik. Daar hoorde ik dat Ome Barend op de weg naar hen verdronken was. Heb dus mijn idool nooit gezien, wat mij vreselijk spijt.

Toen iemand mijn pogingen om passend werk te vinden vernam, zei hij: “Wat zal jij een hoop ervaring hebben!”. “Nou, zeg dat wel”, was mijn antwoord. Na mijn dood zullen mijn kinderen onder mijn bed schriftjes en agenda’s vinden waarin deze dingen uitgebreider staan beschreven. De container voor oud papier staat vlak bij.
Mocht ergens mij een functie als voorzitter, secretaris of organisator zijn toebedeeld, dan was dat omdat anderen er geen zin in hadden en ik nooit nee durfde zeggen.
Ik weet dat ik van nature een misantroop ben, een mens die zich mislukt voelt. Waarom ik bij of na elke mislukking zo vaak moest lachen en blij zijn, is voor mij zelf een raadsel. Toen mijn jeugdclub op een avond een voorstelling van liedjes, toneelstukjes en kunstjes in het wrakke clubhuis voor de buurtgenoten gaf, sloot ik opgelucht af. Toen stapte juffrouw Freriks, de moeder van een paar kinderen, het podium op en deed namens de ouders een dankwoordje waarbij zij mij een kleurenvulpotlood van 35 cent overhandigde. Ik holde daarna naar mijn huis en knielde huilend voor mijn bed. Sentimenteel hè.

Op naar Terugblik 9 Levensloop 23-26 jaar




dinsdag 28 mei 2019

Terugblik 5 levensloop 12-14 jaar

Bres                          Levensloop 5 (12-14 jaar – 1937-1939)
Behalve de kleuterschool is de Lagere School de enige schoolse opleiding die ik heb genoten. Het was geen onverdeeld genoegen voortdurend de andere leerlingen als  intelligenter te beschouwen. Maar toen ik in de zesde klas was blijven zitten, mede dankzij mijn super brutale maat, begon pas een veel grotere vrees mij te besluipen. Ik moest langzamerhand een grote beslissing nemen. Als je 14 jaar werd móést je van de Lagere School af en een hele grote beslissing nemen voor je toekomst. Had ik hersens genoeg om naar het Uitgebreid Lager Onderwijs (ULO) te gaan en mijn ouders daarvoor geld voldoende of moest ik bij een baas, slager, smid, bakker, of zo, gaan werken om zo een vak te leren. De Vijverschool had geen zevende klas. Dus toen ik eindelijk van de zesde klas naar de zevende klas ging,verhuisde ik met de anderen die overgingen, naar de zevende klas van de Kambergschool aan de Agnietenstraat, midden in de volkswijk Klarendal. Iemand met een vak is altijd onder dak, luidde het gezegde. Dat ik geen hersens genoeg had om door te leren was voor mij zo klaar als een klontje, maar hoe ik ook prakkiseerde: ik kon ook geen vak wat mijn beroep zou worden, bedenken dat ik zou willen en kunnen leren.
Met de aanvang van die gedachten moest ik de hobbel van de zevende klas gelukkig nog nemen. Maar de tijd voor die moeilijke beslissing doemde vaker als een schrikbeeld op.
Zaten op de Vijverschool twee meisjes op de bank links vooraan Fietje van Elst en Zetta Harvon met wie wij het meeste contact hadden, op de bank links vooraan in de klas op de Kambergschool waren dat toevallig ook links vooraan Miep Gerritsen en Coosje Willemsen. Japie en ik zaten ook weer rechts vertrouwd achteraan. Nieuwe flirtages ontstonden al gauw weer op dezelfde wijze als met Fietje en Zetta, meisjes van onze wijk Plattenburg. (De laatste was een Jodinnetje. Ze kwam na de oorlog niet terug…..). De meeste jongens bleken, gehoord de praatjes in het speelkwartier, nu in de fase van hun leeftijd te zijn die ze adolescentie of puberteit noemen, dez overgang naar volwassenheid. Japie en ik werden preuts gevonden. Mogelijk dankten wij dat aan onze omgang met de twee meisjes bij het uitgaan van de school. Wij liepen ook met hen een eindje op. Miep woonde in de Manegestraat aan het eind van de Spoorwegstraat, Coosje was de dochter van de baas en bazin van de groentezaak aan de Hommelseweg bij de Dalweg. Jaap en ik kwamen als wij ze weg brachten ooit tot hun huis. Het was onnozel gedoe; vlak gepraat wat toch een licht gevoel van trots gaf. Wij hadden immers elk een meisje.
Ik was hen toen ik na vijf jaar van school af was, al bijna vergeten, totdat ik Miep met een jongen omstrengeld in een portiek aan de Rijnkade zag staan. Dat was een licht pijnlijk afscheid van een aanbedene. Niettemin noemde ik het jonge katje was ik van Japie kreeg “Miepsie” en alle vijftien poezen die ik daarna successievelijk kreeg Mespie 1, Miepsie 2, enzovoort. Nu ik 94 jaar ben heb ik Miepsie 16. Het is een cyperse, een rode. De eerste Miepsie was zwart en had een wit befje, witte voetjes en een wit puntje aan de staart. Wij kregen wat later daarbij een kleine halfbakken labradorhondje met op dezelfde witte plekken op de zwarte vacht, die Jopie moest heten. Waarom, dat kan je in een ander blogje lezen. Ook hoeveel mijn ouders en ik genoten van hun omgang met elkaar en ons. Mijn zus was inmiddels als au per (kinderverzorgster in Engeland) uit huis. Er zijn meer huisdieren in ons land dan mensen. En dat heeft zijn oorzaken die jijzelf mag bedennken.

In de laatste maand van mijn schooltijd gebeurde iets merkwaardigs. De bovenmeester vroeg mij de komende ouderavond te openen. Ik schrok vreselijk en  kwelde mij met de vraag: WAAROM JUIST IK EN NIET EEN VAN DE ANDERE VEEL KNAPPERE LEERLINGEN! Hoe ik mij daaruit redde, weet ik nog steeds niet. Ook niet wie hij wel of niet voor die opening vond. Die toch wel een goede verschijning, lef en geheugen had en van de tongriem gesneden moest zijn, die ik totaal niet had.

Het wordt tijd dat ik de meest turbulente tijd, die van mijn 14e tot mijn 20e jaar ga proberen te beschrijven, met wat vrees voor vervaging en onbewuste vervalsing van mijn geheugen.

dinsdag 21 mei 2019

Terugblik 7 Levensloop 14-23 jaar 1938-1947


Bres 
Terugblik 7 Levensloop 14-23 jaar 1938-1947

TEKORT GEDAAN
In mijn Terugblik 6 heb ik de boekbinderij, bazen, chef, ‘collega’s en mezelf tekort gedaan. Het was niet allemaal kommer en kwel. Juist in deze beroerde omstandigheden blonken de weinige grappige incidenten extra uit.
Heel opmerkelijk was de eerste dag op de werkplaats. Er kwam een jongen van de klas waarin ik had gezeten mij op de binderij opzoeken. Hij was gestuurd door bovenmeester Bijsterbosch, ex raadslid namens de SDAP (nu PvdA) met het dringende verzoek even met hem naar de school terug te komen. Bijsterbosh, zelf zeer streng maar rechtvaardig, had blijkbaar toch geen benul van de nog strengere discipline in het ook mij nog onbekende regels waaraan je je te houden had. De jongen ging onverrichterzake teleurgesteld terug. Mijn nieuwsgierigheid en lichte angst voor gedane kwajongensstreken dwong mij na werktijd bij de bovenmeester, die aan de Julianalaan woonde, langs te gaan. Na mijn aanbellen opende hij zelf de deur en stak direct toen hij mij zag, zijn hand naar mij uit en zei: “Piet, van harte gefeliciteerd, je hebt de eerste prijs gewonnen van de opstellenwedstrijd die voor alle Arnhemse scholen werd gehouden!”
Ik keek even vreemd op, want ik was helemaal vergeten dat onze klas had mee gedaan aan het schrijven van een verslag van de film “De Kleine Lord” die alle hoogste klassen in bioscoop Cinema aan de Bakkerstraat hadden bezocht. Na zijn felicitatie werd ik overdonderd door mijn vraag: “Was er heus geen beter verslag dan dat van mij, kneus!?” Mijn ouders, zusje en ik werden uitgenodigd de prijsuitreiking bij te wonen die ik de mooiste bioscoop van Arnhem, het Rembrandttheater aan de Steenstraat (te vergelijken met Tuschinsky in Amsterdam) werd gehouden.
De bioscoop was tot de laatste plaats bezet en ons gezin zat op de eerste rij. Mijn ouders hadden na vragen verklapt dat ik altijd een olieverfdoos had willen hebben. En die werd mij met een lovende toespraak van de voorzitter van de jury, de heer Baars,uitgereikt.
Mijn vreugde werd getemperd door het idee dat het een vergissing was en ik later voor schut zou staan. Want er moest een andere leerling op één van de scholen zijn die het absoluut beter kon. Terzijde: amateuristische landschapjes schilderen was geen vak waarmee je de kost kon verdienen, dus had ik een loopbaan in die richting nooit overwogen. Bovendien: elk schilderijtje wat ik probeerde te maken was een mislukking. Niettemin hing nou na elke verjaardag van de vierentwintig ooms en tantes zo’n schilderijtje bij hen thuis.
Toen de verftubes leeg waren ging ik portretten maken; soms moest het slachtoffer een uurtje stil zitten, soms gaven ze mij een foto van hun paspoort of rijbewijs en ging ik die vergroot uittekenen tot A-4 formaat. Daar kreeg ik een tientje voor. In mijn flat hangen drie tekeningen van mijn moeder en één van mijn vader. In mijn oude schetsboek staan nog enige getekende portretten van mijn zuster en wat kennissen. Eén daarvan vind ik frappant. Die van Gijs Veenbrink, een wrede man, hij had als sport boksen. Handicapje: enigszins kromme benen. Als de chef van de binderij even weg was, was hij zijn waarnemer. Hij en de chef en soms de zoon van de baas waren de enige die geen overall, maar een stofjas aan had. Hij was bokser en gaf je gemakkelijk een schop onder je achterste of een stomp op je rug. Ik was het meest zijn slachtoffer. Hij schold de oude collega Kemmink uit voor “ouwe”. Deze had een onnozel gezicht dat enige achterlijkheid toonde. Maar na een hatelijkheid van Gijs las hij eens uit een kinderboekje dat hij repareerde voor: “Gijsje was een beetje dom en ook een beetje krom”. Daar ad Gijs niet van terug. Hij glim-, liever gezegd grimlachte toen een beetje.

Ik beloofde mezelf “Terugblik 7, mijn jaren tussen 14 en 23", sterk in te korten om het voor de lezer, indien hij bestaat, behapbaar te maken. Maar al schrijvende kom ik niet onder de andere belevenissen uit die tijd uit. Kijk dus maar naar Terugblik 8 of lees mijn boek “Van Huis en Haard verdreven”.






maandag 20 mei 2019

Terugblik 6 levensloop 14-16 jaar l.l.boekbinder


Bres    TERUGBLIK 6 Levensloop 14-16 jaar l.l. boekbinder

Ik wou dat ik dit gedeelte kon overslaan. Maar het behoort nou eenmaal tot mijn favoriete maandelijkse nachtmerries. Ik heb daar de betekenis van het woordje hel ontdekt.
Op mijn verjaardag kreeg ik van mijn ouders een nieuwe fiets, gekocht bij fietshandel De Roemer Velp. Natuurlijk met het oog op mijn komende glanzende carrière. De chef van de werkplaats daar was de joviale  Klaas Boes, die ook als taak had elke week de afbetaling bij ons thuis op te halen. Tot nog toe had ik met vreze op oude wrakken fietsen geleerd. Het laatste vehikel was een van Duitse vehikel met een ontzaglijk groot kamrad, zodanig dat je met één trap de hele straat uit was. Ik had hem op eveneens op afbetaling gekocht van de buurjongen Wichart Bosveld voor een dubbeltje per week. Zo reed ik in de richting van een hoge stoep voor de oude van dagenhuisjes tegenover ons. Er was natuurlijk geen remmen aan. Met een fraaie boog belandde ik de voortuin van de bewoner. De kwetsuren die ik bij deze en andere oefeningen op liep vallen niet te tellen. Het was met mijn moeder op en neer lopen naar de nonnetjes in de Römerse laan die verbanden legden en pleisters plakten en met een ferme ruk de volgende keer er af trokken.
Zo reed ik met gierende zenuwen op die mooie fiets over de fietsonvriendelijke bolle keien, die ze kinderkopjes noemden, langs de grote kerk over de Damstraat, de Turfstraat en de Oeverstraat om bij de kantoorboekwinkel van Van Daal tegenover de Vossenstraat te stoppen. Er stonden al een paar mannen voor de vensterbank te wachten tot de dubbele poortdeur ernaast geopend zou worden. Toen dat geschiedde, liep ik met hen langs de muur rechts die de scheiding maakte met Drukkerij Coers en Roest, en links het kantoor. Daar de hoek links om en vijf meter verder was de deur naar de binderij, alles een oud houten gevalletje. Laat ik niet vergeten dat aan de rechtse muur een klein hokje stond waarin een plank met een gat erin was en als je daarop plaats nam hing je met je neus boven de geel uitgeslagen stinkende plasbak. Daar achter was een wankel eensteens muurtje waar je héél voorzichtig je fiets tegenaan mocht plaatsen. Met een stoel ervoor en achter werden de katerns van de door Coers en Roest gedrukte adresboeken aan de binderij overgedragen die er boeken van maakte. Dat dat fragiele muurtje het enige was dat de oorlog overleefde, kan je in mijn boek “Van Huis en Haard verdreven” lezen.
De entree van de binderij kenmerkte zich met links een klein overdadig stoffig kantoortje en rechts de levensgevaarlijke elektrische snijmachine. In de krant had ik gelezen dat iemand zijn hoofd onder de pers stak om te zien of het papier er onder goed was aangesloten. Hij drukte daarbij per ongeluk op een knop die met een zware slag in één klap het hoofd van de romp scheidde. Dat beloofde dus weinig goeds. Achter die machine waren aan de wand een aantal hokjes waarin je je overall die je gekocht had en andere spullen geborgen had en je nu moest aantrekken. Op de duur waren die door de onvermijdelijke plakmiddelen zo stijf als een plank. Verder stonden op de begane grond aldaar een linieermachine, die als hij goed door linieerder Kuijk was afgesteld, al hoog zoemend de A2-formaat boekhoudregisterpapieren langs de verschillende kleuren leidde. Ik mocht later die loodzware pakken papier op de mandfiets naar de Heidemaatschappoij aan de Apeldoornseweg brengen. Soms hielpen volwassenen mij de fiets als die omgevallen was, weer overeind zetten. En dan was daar een vouwmachine die o.a. de plattegrondtekeningen met de straten van Arnhem en omgeving tot het formaat vouwde dat geschikt was om in het adresboek te steken. Het apparaat van 3 x 4 meter maakte zo’n herrie, dat wij op de eerste verdieping (eigenlijk verhoging) waar het eigenlijke bindwerk geschiedde, nauwelijks konden verstaan. Een houten versleten trap met een bocht erin bracht je naar de treurnis waar de zeer sombere, boos kijkende chef de tien boekbinders controleerde. Die stonden hoofdzakelijk, maar als het te eentonig was waren er ook hoge krukken zodat je het zittend kon doen.

Het lust mij niet die ruimte te beschrijven. Elke dag brak daar de hel los door ruzie met de chef of onder elkaar en…. met een twee jaar oudere medeleerling, Joop Beekhuizen. Wat ik ook probeerde, het was nooit goed genoeg en of het wel eens goed was, was het nooit snel genoeg. Door hen werd mij elke dag scherp voor gehouden dat ik het vak nooit zou leren. Logisch, ik was altijd onhandig geweest en hier openbaarde zich dat ten volle. Letterlijk alles viel mij uit de handen. Maar ik had met hulp van mijn vader een leerlingencontract getekend, waarin stond dat je vier jaar geen ontslag mocht nemen. Het ‘loon’ was 2 gulden en 40 cent per week. Ik was soms zo overstuur en bang, dat ik languit op de vloer ging liggen al roepend “Haal de dokter”. Ik at nauwelijks meer en werd veertien dagen in het ziekenhuis opgenomen om bijgevoerd te worden.

Ik durf het haast niet te zeggen, maar de inval van de Duitsers op 10 mei datzelfde jaar voelde ik als een  bevrijding. Ik hoefde die dag niet naar de boekbinderij. Maar een paar dagen daarna was het weer hetzelfde liedje. Wij moesten alleen eens met ze allen van de binderij en boekhandel in de kelder aan de straatkant. Door een klein raampje zagen wij de Duitse soldaten door de Weerdjesstraat langs de huizen lopen. Enigen met het hoofd in het verband. Plattenburgers kregen het bevel te evacueren naar de Sint Janskerkstraat, waar ons gezin in de woning van de postbode Van Megen werd opgenomen. Na drie dagen konden wij weer terug.
Alles leek hetzelfde te blijven. Alleen militairverkeer werd door Duitsers geleid. Wij gingen daar gewoon naar kijken.
Leerling boekbinders moesten een halve dag per week naar de even tot grafische school omgedoopte ambachtschool in Zutfen. Joop en ik van Van Daal, Cootje Willemsen van drukkerij/binderij Van der Wiel, Joop Smit van binderij Wülschleger en diens zoon gingen  vanaf het Velperplein met de bus van de Geldersche Tramwegen.
Wij aten ons broodje in het Volkskosthuis aan de markt aldaar. Toen wij hoorden dat wij extra lesgeld moesten betalen, zei ik tegen enkele jongens daar dat ik dat niet deed. Allen schaarden zich om ons tafeltje en luisterden mee. Zij beloofden ook niet te betalen. De week erop moesten ze dat van hun ouders wel doen. Ik stond alleen. Voorzitter Bom en secretaris Blankensein van de Grafische Bond kwamen naar de binderij en met hen, Van Daal, de chef en ik vond er een soort overleg plaats dat als doel had mij voor de binderij te behouden. De baas zou dan wel het lesgeld betalen. Ik zei dat ik het niet meer aan kon en ontslag nam.
Pas na ruim drie en een half jaar ellende vertrok ik daar, niet wetende wat verder te beginnen.
                                   


dinsdag 14 mei 2019

Daklozen en Drank

Ik ben verre van volmaakt en net zo’n mens als elk van jullie. Maar, of jullie het leuk vinden of niet; ik voel mij wel vader van mijn stief- en biologische kinderen. Daar kan ik niets aan doen. Dus maak ik mij af en toe bezorgd over jullie als jullie in het drukke verkeer op de weg zitten en ik de ambulance voorbij hoor komen.
Gisteravond 23-4-19 zaten van 11 tot 12 uur de staatssecretaris van volksgezondheid met een aantal ex-verslaafden om de tafel. Zij werden nog wel begeleid en zaten in de schuldsanering. Het belangrijkste onderwerp van deze gespreksronde van “Pauw” was het aantal daklozen wat sinds verleden jaar gestegen was van 11.000 tot 12.000. Niet één van hen had bij het eerste glaasje bier of wijn of een rokertje de bedoeling gehad om verslaafd te raken. Het bekendste verhaal wat zij hadden, was: “Ik heb een kennis van 90 jaar, die altijd flink gerookt en gedronken had”.  "In onze flat had iemand een dokter die zelf ook rookte", en: "Je mag toch wel wat hebben…." (kanker of zo). Zo zie je dat zo’n mens, al of niet matiger, een zeer besmettelijk voorbeeld kan zijn.   
Als één op de duizend er gezond oud mee wordt en niet verslaafd wordt dan kan het nooit zo erg zijn. Als je maar alles met mate(n) doet. En een mens mag toch wel wat hebben, vooral op feestjes verhoogt het de feestvreugde en bij stress en verdriet leidt het je daar even van af. Vergeten wordt dat die 999 die vroeger dan verwacht door roken en/of drinken ziek worden en sterven. Elk uur sterft in Nederland iemand een pijnlijke dood aan kanker als gevolg van roken.
Natuurlijk kan je ook kwetsbaarder zijn doordat je vanaf je geboorte minder weerstand hebt gekregen, al of niet afkomstig van je voorouders. Het zit dus al in de “genen”. Maar zeker weet je dat nooit, en iedereen kan ziek worden en vroeg dood gaan. Maar waarom zou je dat risico groter maken?
In die ruim twintig jaar dat ik in een woning van onze flat woon zijn zeven mensen gestorven door roken en drankgebruik. Vier daarvan pleegden zelfmoord. Het waren aardige mensen. Na hun dood werden uit hun huizen karrenvrachten lege blikjes bier en lege flessen wijn weg gehaald….

Ik was jeugdleider en kwam op Plattenburg soms deur aan deur en zag het een en ander. Toen mijn moeder was overleden bezocht ik tussen de middag voor het middagmaal het geheelonthouderscafé "De Oude Doelen" van de NCGOB (Ned.Chr.Geheelonthouders Bond in de Doelenstraat, dat verslaafden opving en begeleidde. Ik hielp mee. Vaak was het hopeloos werk. Natuurlijk zijn er veel meer oorzaken van ellende in de wereld. Daarom zegt ene Paulus in die oude Bijbel: “Als ik alleen hoopte op deze wereld, dan was ik de armzaligste aller mensen”.
Vergeef mij dus dat ik een beroep doe op jullie goede wil en wens jullie daarbij veel wilskracht.



maandag 6 mei 2019

Terugblik levensloop 4 (12-14 jaar)

Terugblik 4 of Levensloop 4 (12-14 jaar – 1937-1939)

Behalve de kleuterschool is de Lagere School de enige schoolse opleiding die ik heb genoten. Het was geen onverdeeld genoegen voortdurend de andere leerlingen als  intelligenter te beschouwen. Maar toen ik in de zesde klas was blijven zitten, mede dankzij mijn super brutale maat, begon pas een veel grotere vrees mij te besluipen. Ik moest langzamerhand een grote beslissing nemen. Als je 14 jaar werd móést je van de Lagere School af en een hele grote beslissing nemen voor je toekomst. Had ik hersens genoeg om naar het Uitgebreid Lager Onderwijs (ULO) te gaan en mijn ouders daardoor geld voldoende of moest ik bij een baas, slager, smid, bakker, of zo, gaan werken om zo een vak te leren. De Vijverschool had geen zevende klas. Dus toen ik eindelijk van de zesde klas naar de zevende klas ging, verhuisde ik met de anderen die overgingen, naar de zevende klas van de Kambergschool aan de Agnietenstraat, midden in de volkswijk Klarendal. Iemand met een vak is altijd onder dak, luidde het gezegde. Dat ik geen hersens genoeg had om door te leren was voor mij zo klaar als een klontje, maar hoe ik ook  prakkizeerde: ik kon geen vak bedenken wat mijn beroep zou worden dat ik zou willen en kunnen leren.
Met de aanvang van die gedachten moest ik de hobbel van de zevende klas gelukkig nog nemen. Maar de tijd voor die moeilijke beslissing doemde vaker als een schrikbeeld op.
Zaten op de Vijverschool twee meisjes op de bank links vooraan Fietje van Elst en Zetta Harvon met wie wij het meeste contact hadden, op de bank links vooraan in de klas op de Kambergschool waren dat toevallig ook links vooraan Miep Gerritsen en Coosje Willemsen. Japie en ik zaten ook weer rechts vertrouwd achteraan. Nieuwe flirtrages ontstonden al gauw weer op dezelfde wijze als met Fietje en Zetta, meisjes van onze wijk Plattenburg. (De laatste was een Jodinnetje. Ze kwam na de oorlog niet terug…..). De meeste jongens bleken, gehoord de praatjes in het speelkwartier, nu in de fase van hun leeftijd te zijn die ze adolescentie of puberteit noemen, de overgang naar volwassenheid. Japie en ik werden preuts gevonden. Mogelijk dankten wij dat aan onze omgang met de twee meisjes bij het uitgaan van de school. Wij liepen ook met hen een eindje op. Miep woonde in de Manegestraat aan het eind van de Spoorwegstraat, Coosje was de dochter van de baas en bazin van de groentezaak aan de Hommelseweg bij de Dalweg. Jaap en ik kwamen als wij ze weg brachten nooit tot hun huis. Het was onnozel gedoe; vlak gepraat wat toch een licht gevoel van trots gaf. Wij hadden immers elk een meisje.
Ik was hen toen ik na vijf jaar van school af was, al bijna vergeten, totdat ik Miep met een jongen omstrengeld in een portiek aan de Rijnkade zag staan. Dat was een licht pijnlijk afscheid van een aanbedene. Niettemin noemde ik het jonge katje wat ik van Japie kreeg “Miepsie” en alle vijftien poezen die ik daarna successievelijk kreeg Mespie 1, Miepsie 2, enzovoort. Nu ik 94 jaar ben heb ik Miepsie 16. Het is een cyperse, een rode. De eerste Miepsie was zwart en had een wit befje, witte voetjes en een wit puntje aan de staart. Wij kregen wat later daarbij een kleine halfbakken labradorhondje met dezelfde witte plekken op de zwarte vacht, die Jopie moest heten. Waarom die zo werd genoemd, dat kan je in een ander blogje lezen. Ook hoeveel mijn ouders en ik genoten van de omgang tussen hond en kat en hun omgang met ons. Mijn zus was inmiddels als au per (kinderverzorgster in Engeland) uit huis. Er zijn meer huisdieren in ons land dan mensen. En dat heeft zijn oorzaken die jijzelf mag bedenken.
Toen ik na de oorlog als jeugdleider naast mijn jeugdclub van mijn wijk langs restaurant Pinokio naar de Amsterdamseweg liep, fietste opeens naast me rustig een nogal gezette dame. "Dag Piet, ken je me nog?" Coosje. Wij zo voortgaande praatten even prettig met elkaar. Mijn geweten plaagt mij, omdat ik wat uitgebreider met haar had moeten praten....

In de laatste maand van mijn schooltijd gebeurde iets merkwaardigs. De bovenmeester vroeg mij de komende ouderavond te openen. Ik schrok vreselijk en  kwelde mij met de vraag: WAAROM JUIST IK EN NIET EEN VAN DE ANDERE VEEL KNAPPERE LEERLINGEN! Hoe ik mij daaruit redde, weet ik nog steeds niet. Ook niet wie hij wel of niet voor die opening vond. Die moest toch wel een goede verschijning, lef en geheugen hebben gehad en van de tongriem gesneden zijn, die ik totaal niet had.

Het wordt tijd dat ik de meest turbulente tijd, die van mijn 14e tot mijn 20e jaar, probeer te beschrijven, met wat vrees voor vervaging en onbewuste vervalsing van mijn geheugen.



woensdag 3 april 2019

Terugblik 3 Levensloop 10-14 jaar



Bres
Terugblik 3 Levensloop 10-14 jaar

In de wijk De Paasberg, tien minuten van ons huis, staat een kerk. Boven de ingang was een klok afgebeeld van wel twee diameter met echte wijzers. Er onder stond: “Zo wordt de tijd eens eeuwigheid”. De één fietste er gedachteloos voorbij, de ander, zoals ik, denkt daar vaak over na. De spreuk is een aanvulling van je levensbeschouwing. Toen de kerk werd omgebouwd tot een appartementencomplex, verdween de klok. De meeste mensen, jaren daarna, weten niet eens dat die klok daar was. Het is als het tikken van de klok: dat geluid hoort zó in je huiskamer, dat je hem pas hoort als je je er op instelt. Zo zagen mensen wel op die klok hoe laat het was, maar op de duur niet meer wat er onder stond.

In de vijfde klas behoorde ik opeens ongemerkt tot degenen van de hogere klassen die ik als grote mensen beschouwde. Ik had hen na het speelkwartier voor me uit zien lopen en hoorde ze wel praten, maar dacht dat ze heel gewichtige onderwerpen bespraken, die ik niet kon begrijpen. Ik werd altijd als een jongen beschouwd die door de sterkste en moedigste jongen van de klas werd uitverkoren om beschermd te worden en te leren ook zo sterk en moedig te zijn. Dat werd nu helaas een bluffer en crimineel in de dop, die altijd wel een vijand in de klas en de wijk waar wij woonden, vond om zich te bewijzen. Hij vernielde en pikte alles wat maar te vernielen en te pikken was. Ik schaam me achteraf zijn leerling te zijn, hoewel iedereen ontzag voor hem toonde. Wij gingen wel door naar de zesde klas, maar door hem moest ik de zesde klas over doen. Hij ging gelukkig eerder van school dan ik. En de volgende dag kwam al Japie Smaak op mij af met de vraag of ik zijn vriendje wilde worden. Hij was niet alleen nu de dapperste jongen van de school, maar ook de meest intelligente. Ik zat naast hem in de bank en als ik eens stiekem bij hem af dacht te kijken, stak hij dadelijk zijn vinger in de lucht. “Meester, wilt u die som nog eens voor me uitleggen?”
Wij konden ook goed samen tweestemmig zingen. Als de school uit ging, liepen we de tuin binnen waar een zieke vrouw achter het raam in bed lag. Wij zongen in diepe ernst zo mooi mogelijk voor haar “Het angeles klept in de verte”. Juist van meester De Hartog, een verwant Esperantist van mijn ouders, driestemmig geleerd.


Ik krijg af en toe signalen van mijn vijf kinderen en buitenstaanders, die willen weten of zij karaktertrekken van mij hebben overgenomen door bloedverwantschap en/of opvoeding. Dat laatste geldt natuurlijk voor mijn twee stiefkinderen die ik van mijn gelovige 37-jarige vrouw Gerda k karaktertrekken van mij hebben overgenomen door bloedverwantschap en/of opvoeding. D at reeg met wie ik in 1961 trouwde. Ik was 41 jaar. Zij was 37 jaar en acht jaar weduwe. Haar kinderen waren, toen wij trouwden, 7 en 11 jaar oud. Ze zijn nu (ik schrijf 2018) mannen van 59 en 62 jaar. Er volgden twee jongens en tenslotte een meisje. De laatste is nu (ik schrijf 2018) 46 en mantelzorgster voor de al 25 jaar lang geheel demente Gerda en de spil van het gezin, hoewel behalve zij, de anderen uit huis zijn en een eigen leven hebben opgebouwd. Ik woon nu uit noodzaak 23 jaar alleen op een flatje op de tweede verdieping in een klein U-vorm flatgebouw Bij feestelijke gelegenheden ontmoeten wij elkaar al of niet met klein- en achterkleinkinderen. Als bij ziekte van één van de gezinsleden hulp wordt gevraagd, bijvoorbeeld bij vervoer naar het ziekenhuis, is altijd wel één van hen daartoe in de gelegenheid.
Eén van de onderwerpen die aangeroerd worden is de afkomst. Hoe de voorvaderen en -moederen waren en welke eigenschappen ze mogelijk hebben overgenomen.

Het merkwaardige daarbij is, dat volgens de Bijbel de zonden van  de vaderen tot in het zesde geslacht worden bezocht, terwijl op een andere plaats staat, dat iedereen zich daarop juist niet kan beroepen, maar voor zijn eigen daden verantwoordelijk is. Hiervoor is een goed verstaander nodig. Leuk is dat de oudste zoon die verkoper bij de Bijenkorf was, soms van een klant te horen kreeg, dat hij op zijn vader leek. En dan bedoelde die persoon mij, niet wetend dat ik zijn stiefvader was. Mijn zoon deed het de ene keer wel en de andere keer niet uit de doeken.
Ik vond dat ik weer zo’n voorwoord nodig had om door te gaan met een overzicht van mijn levensloop.



dinsdag 2 april 2019

Profiel van vrijwilliger platform wijk


Wijknieuws
HANDBOEK VOOR PLATFORMLEDEN

Toevoeging aan reglement

Onlangs is in nieuw reglement aan platformleden Presikhaaf voorgehouden. Het is immers zaak dat een vergadering ordelijk verloopt en men zich aan afspraken houdt teneinde zo doelmatig en prettig mogelijk samen te werken. Het kan niet anders of in zo’n reglement zal de oorzakelijke doelstelling ontbreken. En omdat ik die onmisbaar vind tracht ik het in te vullen. Van een oudste aanvaardt men dat immers toch sneller dan van een jongere.
Het reglement is er voor het platform en het platform voor de leden. Als er geen leden waren was er geen platform en als er geen platform was zou er geen reglement nodig zijn. Dus alle begin ligt bij mensen die voor anderen in hun buurt opkomen die minder tijd, kennis en kunde hebben. Deze personen zijn geschapen met invoel- of inlevingsvermogen of hebben dat door ervaring ontwikkeld. Zij kunnen zich uitstekend verplaatsen in de zorgen van anderen. Daarvoor heeft men zoals voor meer eenvoudige zaken een enigszins verhullend buitenlands leenwoord toegepast, “empathie” geheten. Dat maskeert een beetje het idee dat je eigenlijk zulk een prima eigenschap hebt. Wij zijn bescheiden mensen, verbeelden ons niets en zetten daarom een masker op.
Vanaf mijn vijfde werd ik mij bewust dat ik eigenlijk sinds mijn geboorte als de dood was voor de dood. Weliswaar gingen er in die tijd volgens jouw waarneming nog geen mensen dood, maar het gevaar loerde overal. Er waren talloze mogelijkheden om mijn kostbare, onvervangbare leven in het volkomen niets te doen opgaan. Dat was de oorzaak dat ik onnoemelijk veel huilde. Ongeval, ziekte, geweld, oud en alleen zijn, steeds gebrekkiger worden tot de dood erop volgt, waren mijn grootste vijanden die mij voortdurend bedreigden.
Alleen zijn stond bij mij al gelijk aan dood zijn. Het was alles omvattend.
Wegens verregaand wangedrag (ik gehoorzaamde zelden het verzoek om op te houden met huilen) beleefde ik enkele seconden in de donkere kelder. Geen ouder of hij maakt fouten. Mijn iets oudere zusje kreeg toen een hevige aanval van aan- en voorstellingsvermogen wat wij dus nu empathie noemen. Zij krijste het uit. Zij begreep wat ik onderging. Alleen in het donker ben je blind, doof en stom, want je ziet en hoort niets en wordt niet gehoord, want je bent afgesloten van de leefwereld. Je bestaan is ten einde. Tot mijn grote opluchting merkte ik daarna dat ik toch niet buiten mijn ouders, mijn oneindige levenbeschermers, was geweest. Een gelovige zegt dat zo mooi van zijn God na een dip.
Niettemin begon ik al op mijn achtste aan voorbereidingen te denken om vervangingsmogelijkheden van mijn ouders te scheppen. Ik bad om een vrouw die mijn en haar alleen zijn zou opvullen indien de ramp zich voltrok en ik in een echte kelder zou belanden. De schooljuf in de eerste klas was gek op mij en wij bleven elkaar drie jaar trouw tot bleek dat zij mij als speelgoed had gebruikt, want zij ging er toen met een speelgoedfabrikant vandoor. Het zij zo. Vanaf mijn zesde in de eerste klas ondernam ik enkele pogingen tot wederzijdse toenadering. Ik was gul in het aanbieden van diensten, want ik begreep voor wat hoort wat, het middel om diensten te verkrijgen. Daarvoor had je zelfs geen verstand of opleiding nodig. Dat deed je gevoel wel voor je. Sommigen zeggen: het bezit van de zaak is het eind van het vermaak. Bij mij was het altijd andersom: het verlies van de zaak was het eind van het vermaak, of liever: van het geluk. Het bleek allemaal surrogaat, vervanging van het ware. Intussen weet je dat meer dan de helft van de mensheid zich alleen voelt. Dat beëindigen van de hoopvolle verwachtingen kunnen zo ingrijpend zijn dat je empathie kunt ondergaan. Je gilt in je hart als je een medemens, dier of stuk natuur machteloos naar de kelder ziet gaan omdat er geen hulpvaardige vrijwilliger is die zich aan regels bindt om levensvreugde voor zichzelf en anderen te behouden.
Het motief van de vrijwilliger. 

Intussen verscheen in het Wijkblad van Presikhaaf een artikel waarin staat dat de Werkgroepen Woonomgeving Presikhaaf (WWP1, WWP2 en WWW3) werden opgeheven. De wijk was zo uitgebreid geworden dat (wat eigenlijk al eerder werd vastgesteld) dat de vertegenwoordigers van deze groepen in een platform onmogelijk konden beslissen over wat aan de andere kant van de wijk moest gebeuren. De vertegenwoordiging vanuit buurtgroepen in Oost Presikhaaf gaven zich de naam "BewonersOverleggen". Via een centraal klachtenmeldingsnummer en www.anrhem.nl kunnen meldingen uit de woonbuurten nu direct bij de juiste personen/instanties terecht komen.




maandag 24 december 2018

DE HONDERDSTE BLOG!




23-12-2018  DE HONDERDSTE BLOG!

“Waar was jij toen je hoorde dat Kennedy was vermoord?”
Die vraag werd vaak gesteld als je levensloop ter sprake kwam. Het charisma, de aantrekkingskracht, van de president van Amerika was zo groot, dat die moord wereldnieuws werd en nog steeds indruk maakt. Het hoorde bij jouw kennis van de historie. Het besef werd versterkt dat er veel “slechte mensen” rondlopen die om één of andere reden de wereld denken te verbeteren door mensen die het niet met hun levensbeschouwing eens zijn te vernietigen, zodat alleen de goede mensen, die van hun levensbeschouwing, overblijven. Er kwamen echter steeds nieuwe generaties met de naar hun gedachten dezelfde fouten hebben. Met die instelling kan je wel aan de gang blijven de andere helft van de mensheid te doden.

Het was eind november en de weken daarop zo donker dat men spreekt van “de donkere dagen voor kerst”. De zon werd zelden gezien. Ook de stemming van de mensen leek er onder te lijden. De vele berichten over de onomkeerbare slechte klimaatverandering met de opwarming van de aarde, de vervuiling van lucht en water, de verwachte extreme weersverwachtingen met hittegolven, koude en overstromingen doen er het hunne toe. Meer mensen dan ooit stappen liever vrijwillig uit het leven.
De Bijbelse voorspelling, dat tegen het eind van de wereld de dagen verkort zullen worden, lijken bewaarheid. Als ik ‘s middags van mijn kwartiertje wandelen thuis kom moet ik het lampje bij de computer zo instellen dat het licht op het toetsenbord schijnt. Kom op zeg, dat was vorige jaren toch ook gewoon! Dat kan wel, maar behalve je nuchtere verstand, speelt het onbestemde gevoel ook een woordje mee..

En nu gaat men ‘kerstmis’ vieren op 25 en 26 december omdat op één van de dagen Christus geboren zou zijn. Iedereen weet inmiddels dat die datums niet kloppen. Op die dagen werd het “zonnewendefeest " gevierd, de terugkeer van de zon. Het was een heidens feest op een door heidenen vastgestelde datum. Nou, èn? Christus werd weliswaar geboren tussen eind september begin oktober, maar dat valt toch mooi te combineren met de herdenking van de geboorte van Christus, die namens Zijn Vader, de God Jahweh, die hemel en aarde schiep? Hij is toch het licht voor de mensen? De titel heiden betekent “niet Jood” en dat zijn wij 'niet joden' toch? Echter in die tijd en voor een grot deel van de mensheid is dat nog het geval: de meeste “niet joden” aanbaden niet Jahweh en Christus, maar een van de vele afgoden. Daar stelden zij hun hoop op. In dit geval was het de zonnegod Mitra. Het Oude Testament is de Bijbel (al of niet met de Deuterokanonieke Boeken) voor Joden, en daarin staat: "Leert de weg der heidenen (afgodendienaars) niet". Het Oude Testament én het Nieuwe Testament is de Bijbel voor de Christenen. Christenen lezen het Oude Testament, zoals in Romeinen 10 beschreven. Het woord Bijbel betekent bibliotheek. Er waren veel meer oude boeken, en daaruit is een keuze gemaakt waaruit beide testamenten (nalatenschappen) zijn samengesteld. In al die boeken valt te lezen hoe geïnspireerde mensen het ontstaan, het vervolg en het einde van de wereld (planeet aarde inclusief dampkring) eensgezind beschouwden. Wat nog belangrijker is, te weten, dat de inhoud van beide testamenten de bewoners van deze aarde zoals wij die nu beleven, als onvolmaakt, niet perfect beschouwen met alle verdrietige gevolgen van dien. De door hen aanvaarde Schepper, Jahweh genaamd, maakte die "fout"
die voor ons onbegrijpelijke oorzaak, in die oudste Boeken bekend, maar gaf tevens uitzicht op een volmaakte wereld met volmaakte bewoners. Het kwade wordt vernietigd om plaats te maken voor het volmaakte goede. Dat moest op een speciale manier bewerkt worden. Met enige kennis van het taalgebruik van de schrijvers uit hun tijd met haar vele symbolieken, hyperbolen en metaforen groeit wereldwijd het besef van de juistheid van die oplossing. 
Daarom kan men dezer dagen ook de vraag stellen: “Waar was jij toen je hoorde dat Christus was geboren en voor jouw zonden in de plaats was gestorven?”                                         



donderdag 20 december 2018

ZIE VERDER


Bres                        ZIE VERDER

Van vóór de oorlog tot een tijd erna stonden er op strategische plaatsen levensgrote borden met reclame voor één of ander merk. Er waren ook vertegenwoordigers van die merken. Die mensen heetten “reizigers”. Zo’n reiziger kwam eens uit het station Arnhem en zijn blik viel op een bord dat op Hotel Bristol naast het station stond. De reiziger vertegenwoordigde sigarenfabriek “Willem11” een bekende sigaar voor de middenklasse. Hij moest de tabakszaken van Arnhem afstruinen om te tonen dat de fabriek er altijd nog voor hen was. Je had ruwweg gesproken drie klassen wijken: de volkswijken, de middenstandswijken en de wijken voor de beter gesitueerden. Maar hij moest ze alle af om bestellingen op te nemen en het succes van de te sparen sigarenbandjes te promoten. Veel kinderen spaarden die en plakten ze in schriften en pronkten ermee en wisselden ze met elkaar.
Toen die reiziger voor de zoveelste maal het station uit kwam, viel zijn oog heel toevallig wat met meer belangstelling op de reclame van “zijn” merk sigaar. In plaats van “WILLEM11” zag hij daar tot zijn grote schrik staan: “WILLEM111”. Het duurde nog een maand voordat de fout op zijn initiatief was hersteld. Deze geschiedenis geeft alleen maar aan hoe gewenning werkt en dat de kracht van de reclame schuilt in de herhaling. Ongewilde reclame en zelfs anti-reclame kan op een gegeven moment aandacht trekken.
Met levensbeschouwingen, vooral op politiek gebied, is dat hetzelfde geval. Je hebt je aan één beschouwing of politieke partij verbonden en omdat je ouders en grootouders dat ook hadden gedaan, voel je je veilig door je ook daaraan te verbinden. Zij konden het met hun ervaring immers niet mis hebben. Helaas is elke vrouw en vent inconsequent en blijven gebreken aan die overtuigingen ontdekt worden. Wie die fouten niet ontdekt wordt tot de grijze massa gerekend die nooit heeft nagedacht.

Zag jij ook dat meisje in de gespreksgroep voor de televisie? Wat zij op haar jonge leeftijd al voor de kiezen had gehad, lichamelijk, geestelijk en sociaal, was onvoorstelbaar. Tenslotte zei ze: “Als ik dood ga kom ik daar ook wel weer overheen”. Als ze dat meende, dan ben ik gruwelijk jaloers op haar, want ik heb ondanks of juist door mijn hoge leeftijd een vreselijke hekel aan de gedachte van dood gaan.
Nieuwsgierigheid is de bron van alle wetenschap. Er zijn in Nederland alleen al drieduizend professoren. Iemand zei: een professor weet van weinig veel en van veel weinig. Het ontdekken lijkt wel een sport. Maarten van Rossum is op dat gebied een apart figuur. Hij zat aan de gesprekstafel van Pauw een demonstratie te geven van zijn ‘alwetendheid. Dat hij ook een ‘gewoon’ mens is, bleek toen uit het veelvuldig snuiten van zijn neus, waardoor Pauw zich met een gezicht van ‘lach of ik schiet’ de vrijheid permitteerde te vragen of hij last had van een loopneus. Alsof hij op een andere manier niet te onderbreken is. Het is tot een bepaalde hoogte grappig te zien met welk een minachting hij zich over vele gangbare beweringen uit laat. Hij profileert zich als Amerikakenner en historicus, maar hij brengt zijn tegendraadse feitenkennis zodanig dat hij daar ook een cabaretvoorstelling van kan maken. Hij loopt op het toneel kalm heen en weer en bij elke passage van het midden waar het spreekgestoelte staat neemt hij een heel klein slokje water alleen om zijn mond te bevochtigen. Spreekt hij over gediscrimineerde buitenlanders, kwalificeert hij onbeschoft vele leden van het Koninklijk Huis als een stelletje ongeregeld. Wat hij natuurlijk niet deed bij een vraaggesprek waar hij tegenover Pieter van Vollenhove zat die hem medeprofessor noemde. Diens vrouw Margriet vind ik trouwens de aardigste van de ‘hoogheden’. Maarten is ook de eenmansjury van het programma “De slimste mens”. De spelleider vroeg hem hoe hij aan al die wetenschap kwam. Zijn antwoord: “Een goed geheugen”. Dat was voor mij en kleine openbaring. Want de erkende bolleboos van de wereld is nog steeds Einstein; die zei bescheiden: “Ik weet van wat er te weten valt nog geen tien procent” en “eigenlijk weet ik niets”. En dat terwijl hij de hoogste wetenschap “natuurkunde” beoefent en zijn relativiteitstheorie nauwelijks door zijn vakgenoten kan worden uitgelegd.
Hawking was een goede tweede door te benadrukken dat het allemaal op dat gebied om de zwaartekracht draait. De kwantumtheorie belooft de theorie van het ontstaan van het heelal door de oerknal te bevestigen. De vinding van het ‘uitdijend’ heelal meent men al te kunnen verklaren. Dat is een bijzaak, want men blijft bij dit alles zoeken naar de bron van al die energie waardoor alles is ontstaan. Alleen de eenvoudige mens die in de Bijbelse God gelooft, weet het.

Een paar maanden voordat ik dit schreef was er het nieuws dat er een tweede tunnel in een ring onder Geneve werd aan gelegd. De eerste tunnel was 27 km lang; de afstand Arnhem Apeldoorn. Je zag op een foto, dat er iemand op een smal paadje langs die tunnel fietste. De tunnel werd gebruikt om het tot nu toe ontdekte kleinste deeltje met een vaart van éénmiljard km per uur op elkaar te laten botsen. Het resultaat: ze stelden vast dat een nog kleiner deeltje moest zijn. Ik kan niet zeggen ‘ze zagen’, want dat kleinste deeltje is met een ontzettend fijne microscoop nauwelijks te zien, eigenlijk alleen maar met een steeds grotere uitvergroting per computer en dan werd daarop een theorie los gelaten. Professor Higgs had op dat moment de leiding over dat kostbare experiment, zodat men dat kleinste deeltje ‘het Higgsdeeltje’ noemde. En nu willen deze natuurkundigen in een nog langere  tunnel ernaast twee van die Higgsdeeltjes op elkaar laten botsen, waardoor een nog kleiner deeltje te voorschijn komt.
De Nederlandse professor Robbert Dijkgraaf, directeur van het hoogste wetenschappelijk instituut op aarde (natuurlijk in Amerika gelegen) legde dat allemaal uit in het programma “De Wereld Draait Door”, met gespreksleider Matthijs van Nieuwkerk. Het VARAprogramma wil graag populair wetenschappelijk meedoen. De wetenschap heeft inderdaad de taak om nieuwe ontdekkingen voor de mensheid toegankelijk te maken.
Daar draaft af en toe ook de vrolijke neuroloog Professor Scherder op om met beelden te laten zien hoe de hersenen er uit zien. Het bestaat, zo zegt hij, allemaal uit kamertjes die vlakjes worden genoemd. Zo heeft ieder vlakje een apart doel; bijvoorbeeld het geheugen, wat hij op een bepaalde plaats onder de hersenpan situeerde. De vele andere onnoembare vlakjes brachten signalen aan elkaar over, wat het denken veroorzaakt. Dat denken bestaat (dacht ik het niet) uit het maken van “ezelsbruggetjes”. Dat wil zeggen: om op een gedachte te komen maak je voortdurend gebruik van de inhoud van andere vlakjes die op een of andere wijze verband hield met die op dat moment vergeten gedachte. Je komt bijvoorbeeld een oude bekende tegen en praat met hem als ouwe jongens krentenbrood over gezamenlijke herinneringen. Na het afscheid denk je: “Wie was dat ook al weer”. Nou dan ga je omstandigheden na waarin je hem eerder ontmoet zou kunnen hebben, als je vroegere voetbalclub, je schoolklas of oude woonbuurt. Als je daarmee toch niet slaagt, geen nood. Leg het naast je neer, vergeet het, en dan opeens komt de naam en de oude situatie waarin je een tijd samen leefde, zomaar te voorschijn. Nee, ik ben gelukkig nog niet dement, zeg je opgelucht.
Die vlakjes lijken mij echter zo lek als een zeef. Ze lijken elk een spionage netwerk te hebben. Hij herinnert zich soms zaken die helemaal niet hebben bestaan. Wat voor hem zekerheden zijn blijken ‘wanen’. Er bestaat ook zoiets als niet uitgesproken gedachten en gevoelens overbrengen van de ene mens naar de andere, “telepathie” genaamd, wat weer aan bijgeloof grenst. Verder “geloven” sommigen, vooral leden van Pinkstergroepen, aan de hand van de Bijbelse handoplegging, in haptomonie’, wat meer draait om het overbrengen van energie, hopende genezing te bewerken. Maar nou beweeg ik me op het terrein van de psychologie en het "spirituele".
Geen vrolijker wetenschap om anderen deelgenoot van te maken dan neurologie zegt de tevreden Scherder. En hij gaat met zijn collega’s  door met onderzoeken, zoals alle wetenschappers op hun vakgebied door blijven gaan. O, welk een vreugde begin dit jaar. Het enige wezentje wat maar één vlakje heeft is het fruitvliegje! Dat vlakje is nu onderwerp van intense studie. Neurologen gaat het vlakje doorsnijden en de helften ook weer doorsnijden, enzovoort. Tot zij eindelijk echt te weten komen wat ze echt inhouden en hoe ze werken. Waarom? Om te weten waar de energie van ‘denken’ vandaan komt. In het kleine ligt het grote, zo redeneert men. Dichteres Henriëtte Roland Holst zei al: “De zachte krachten zullen zeker winnen”.
Toch denk ik aan de uitspraak van dat jonge meisje over de dood: “Daar kom ik ook wel overheen”. En ik zie nog voor me het grote reclameboord op het dak van een gebouw op de hoek Velperplein Steenstraat. Daarop stond een bejaard echtpaar, gearmd, een hondje ernaast, zij een paraplu boven hen. Het bord was van de RVM (Rotterdamse Verzekerings Maatschappij), en de boodschap onder het echtpaar was simpel: “ZIE VERDER”.
Dat ik onder deze blog en meer bloggen met grote letters dien te zeggen, hoeft geen betoog:
O.V. (onder voorbehoud)