woensdag 5 juni 2019

Terugblik 8 Levensloop 21-24 jaar 1946-19949


Bres
Terugblik 8 Levensloop 21-24 jaar 1946-1949.

Mocht een familielid of kennis in de beschrijving van de volgende periode hiaten ontdekken, het zij zo. Dat gebeurde niet opzettelijk. De gebeurtenissen zal ik eerst maar zonder volgorde opnoemen. Ter inleiding nog het volgende: ik kreeg van een psycholoog en verschillende predikanten te horen dat ieder mens één of meer talenten had. Dat ontken ik ten stelligste, tenzij het een talent moest zijn om van de talenten van anderen gebruik te maken. Verder ontdekte ik dat mensen een beroep hadden wat ze met tegenzin slecht uitoefenden. 

Geprobeerde beroepen met en zonder arbeidskaart, allemaal mislukt: 
Magazijnbediende – Souvenirverkoper – colporteur infraroodverwarmer – Lichtmatroos op coaster – Aardappelrooier – Dienstweigeraar – Stencilist – Typist – 9 maanden vergeefse opleiding timmerman –  verspreider kaarten van een schriftelijk onderwijsinstituut,  huisvuil onderspitten voor verluchten bosgrond Warnsborn – sloten graven in Barneveld – assistent 2e-hands boekhandel Geerts, waar ik op een zwiepende ladder tot aan het hoge plafond de boeken op volgorde moest zetten. Ik stak per ongeluk een miniwoordenboekje van 3x5 cm in mijn zak voordat ik daar na veertien dagen vertrok. In het d.w.kamp vond ik het boekje in mijn koffer en zond het met een excuusbrief aan Geerts terug. Goed hè. Thuiskomend maakte moeder een boterhammetje voor me klaar alsof ze het al wist, pakte ik mijn rugzak en ging lopend de Apeldoornseweg op en ging lopend en liftend langs de Zuiderzee om zwervend Nederland te zien. Logeerde in Bolsward bij ome Nico en tante Coba. Bij Stadskanaal wist ik niet hoe gauw ik weer thuis kon komen. Zo’n tocht maakte ik eveneens naar het Drielandenpunt en Maastricht. Ik heb beide tochten beschreven, enz. enz. Nooit meer zwerven.
Vrije tijdsvulling als :
Zoeken naar een vriendin met één keer als gevolg de vreselijke ziekte verliefdheid wat mij elf maanden kuren kostte in Oranje Nassau's Oord  Renkum, inclusief drie weken in Academisch Ziekenhuis Utrecht voor het verwijderen van een TBC-tumor in de linkerlong. Behalve de pijnen en angsten, de leukste tijd van mijn leven – voetballer – redacteur div. bladen  – lezen – in geringe mate kaarten-dammen-schaken met vader –pogingen tot  landschappen schilderen met olieverf of pastelkrijt – droeve en leuke gebeurtenissen en gedachten van me afschrijven – JVO – stukjes schrijven – jeugdleider buurt (6-12 jarigen), jongerenleider stad(12-30 jarigen) – organisator vlieger- en schaatswedstrijden buurt en stad - ,  vijf bergen beklimmen in Oostenrijk en Italië. enz.. enz.

Na het verlaten van de boekbinderij moest ik om te kunnen leven een uitkering krijgen. Daarvoor ging ik naar het arbeidsbureau aan de Utrechtsenstraat. Daar stonden bedrijven ingeschreven die arbeidskrachten zochten. Je kreeg een kaart om één zo’n bedrijf te bezoeken om te zien of daar je verdere arbeidzame leven lag. De eerste kaart die ik kreeg was voor de steenkolenhandel Attenveld aan de Walstraat binnenstad. Er was geen deur, maar een open poort waardoor een vrachtwagen kon rijden. De wanden van de ruimte waren oorspronkelijk wit geweest, maar nu zwart van de kolenstof. In de muur was een gat gehakt waarin een piepklein loketje paste. Daarachter zat achter glas een meisje wat haar tegen die stof moest beschermen. Dat meisje moest de handel betalen of voor ontvangst opschrijven en daarvoor een getekend bonnetje afgeven. Die taak lag dus voor mij in het verschiet. Aan mijn nooit niet.
Na één of twee weken terug naar het arbeidsbureau voor een kaart met een nieuwe baan waarvoor men een arbeider zocht. Kortom: ik kwam zo vaak terug, dat mij werd gevraagd of ik daar eigenlijk kwam voor een pistool om bazen dood te schieten.
Het voordeel van deze wijze van een passende baan zoeken, was dat je voorlopig niet werd gedwongen te werken voor de “Arbeidsinzet” in Duitsland. Het arbeidsbureau verhuisde naar het hoekpand van de Parkstraat Eusebiusbuitensingel. Alle ambtenaren daar hadden een NSB-speldje op om te tonen dat ze uit levensovertuiging in dienst van de Duitsers werkten. Op de directeur Joop Meerdink na. Die was vóór de Duitse bezetting voorzitter geweest van de Algemene Arbeiders Jeugdcentrale (AJC) van de SDAP (nu PvdA). Zijn ervaring kon blijkbaar niet worden gemist op dat bureau. Ik was voorzitter van de Arnhemse afdeling van de politiek neutrale Jeugdbond Voor Onthouding (JVO) jeugdafdeling van de Nederlandse Geheel Onthouders Bond (400.000 leden), dat onderdak bood aan de leden van de verboden AJC).

Hij voerde met mij daar gesprekken over de toekomst van de beide jeugdbewegingen. Ik denk dat ik aan hem had te danken dat hij mij voor die arbeidsinzet vrijwaarde door dat zoeken naar een baan eindeloos te rekken. Hij organiseerde daar de bijeenkomsten voor de jonge werkzoekenden om van hen te horen wat voor een vak zij wilden gaan beoefenen, metselaar of timmerman. Ik had van beide geen voorstelling, maar metselaar zijn leek mij misschien te doen. In een klasje van vijftien jongens moesten rekensommetjes en proeven van taal opgelost worden. Aan de hand van de ingeleverde oplossingen werden adviezen gegeven voor het ene of het andere vak. Ik had volgens Joop Meerdink dat formulier zo kundig ingevuld dat hij mij adviseerde maar timmerman worden. Dat zou een vak zijn van hogere orde, waarmee je meer geld verdiende.
Aan de Dr J.C. Lelyweg tegenover de witte prijzenhal was een stuk grond en een werkplaats ingericht waar je de lessen kon volgen. De omgang met mijn leraren en lotgenoten was reuze. Ik hield dat negen maanden vol, totdat de leraren inzagen dat timmerman niet mijn beroep zou worden. Ook niet metselaar. Ik werd daar in toenemende mate misselijk, en dat was niet alleen van de stank van het witte rookwolkje dat werd uitgestoten door de ernaast gelegen Bilitonfabriek. Einde leerling timmerman. Opnieuw hopeloos en angstig zoeken naar een voor mij geschikt vak en plezierige baan.

Ik reageerde op advertenties van bedrijven die werknemers zochten. Vergeefs. Niemand wilde mij hebben en ik die bazen niet, Want ik wist zeker dat zij ook mijn onkunde snel zouden zien. Ik ging naar een psycholoog die voor mij moest uitzoeken waarvoor ik wel geschikt zou zijn. Hij vroeg waarmee ik mij in mijn vrije tijd bezig hield. Als ik zei: schetsjes en schilderijtjes maken, dan zei hij dat ik dat moest doen. Als ik zei: stukjes schrijven, dan moest ik dat doen; in bomen klimmen: hovenier worden. Voetballen: daar reageerde hij niet op. Enz. enz. enz. Daar schoot ik dus niks mee op.
Ik had niet gezegd dat ik zwerver wilde worden om de wereld te zien. Ome Barend, één van de broers van mijn moeder, was zwerver. Hij dronk erg veel en verdiende geld als oppasser van de ene parkeerplaats naar de andere tot in Duitsland toe. Eén familielid had hem ontdekt. Toen zijn moeder, mijn opoe, in aanwezigheid van de andere familieleden en bekenden overleed en werd begraven, sprong hij huilend in het graf en verdween weer. Tot ik tijdens het in het weekend gehouden landelijk Paasjeugdcongres van de Adventkerk in het Utrechtse  houten Tivoligebouw, in de krant las dat een zwerver in de gracht aan de Catharijnensingel in Utrecht was gevallen en daarin was verdronken. Ik moest een slaapplek zoeken voor enige jeugdleden en ging met hen naar Ome Free en Tante Ida in Bunnik. Daar hoorde ik dat Ome Barend op de weg naar hen verdronken was. Heb dus mijn idool nooit gezien, wat mij vreselijk spijt.

Toen iemand mijn pogingen om passend werk te vinden vernam, zei hij: “Wat zal jij een hoop ervaring hebben!”. “Nou, zeg dat wel”, was mijn antwoord. Na mijn dood zullen mijn kinderen onder mijn bed schriftjes en agenda’s vinden waarin deze dingen uitgebreider staan beschreven. De container voor oud papier staat vlak bij.
Mocht ergens mij een functie als voorzitter, secretaris of organisator zijn toebedeeld, dan was dat omdat anderen er geen zin in hadden en ik nooit nee durfde zeggen.
Ik weet dat ik van nature een misantroop ben, een mens die zich mislukt voelt. Waarom ik bij of na elke mislukking zo vaak moest lachen en blij zijn, is voor mij zelf een raadsel. Toen mijn jeugdclub op een avond een voorstelling van liedjes, toneelstukjes en kunstjes in het wrakke clubhuis voor de buurtgenoten gaf, sloot ik opgelucht af. Toen stapte juffrouw Freriks, de moeder van een paar kinderen, het podium op en deed namens de ouders een dankwoordje waarbij zij mij een kleurenvulpotlood van 35 cent overhandigde. Ik holde daarna naar mijn huis en knielde huilend voor mijn bed. Sentimenteel hè.

Op naar Terugblik 9 Levensloop 23-26 jaar