Bres
Terugblik 7 Levensloop 14-23 jaar 1938-1947
Terugblik 7 Levensloop 14-23 jaar 1938-1947
TEKORT GEDAAN
In mijn Terugblik 6 heb ik de boekbinderij, bazen, chef, ‘collega’s
en mezelf tekort gedaan. Het was niet allemaal kommer en kwel. Juist in deze
beroerde omstandigheden blonken de weinige grappige incidenten extra uit.
Heel opmerkelijk was de eerste dag op de werkplaats. Er
kwam een jongen van de klas waarin ik had gezeten mij op de binderij opzoeken.
Hij was gestuurd door bovenmeester Bijsterbosch, ex raadslid namens de SDAP (nu
PvdA) met het dringende verzoek even met hem naar de school terug te komen. Bijsterbosh,
zelf zeer streng maar rechtvaardig, had blijkbaar toch geen benul van de nog
strengere discipline in het ook mij nog onbekende regels waaraan je je te
houden had. De jongen ging onverrichterzake teleurgesteld terug. Mijn
nieuwsgierigheid en lichte angst voor gedane kwajongensstreken dwong mij na werktijd
bij de bovenmeester, die aan de Julianalaan woonde, langs te gaan. Na mijn
aanbellen opende hij zelf de deur en stak direct toen hij mij zag, zijn hand
naar mij uit en zei: “Piet, van harte gefeliciteerd,
je hebt de eerste prijs gewonnen van de opstellenwedstrijd die voor alle
Arnhemse scholen werd gehouden!”
Ik keek even vreemd op, want ik was helemaal vergeten dat
onze klas had mee gedaan aan het schrijven van een verslag van de film “De
Kleine Lord” die alle hoogste klassen in bioscoop Cinema aan de Bakkerstraat
hadden bezocht. Na zijn felicitatie werd ik overdonderd door mijn vraag: “Was
er heus geen beter verslag dan dat van mij, kneus!?” Mijn ouders, zusje en ik
werden uitgenodigd de prijsuitreiking bij te wonen die ik de mooiste bioscoop
van Arnhem, het Rembrandttheater aan de Steenstraat (te vergelijken met Tuschinsky
in Amsterdam) werd gehouden.
De bioscoop was tot de laatste plaats bezet en ons gezin
zat op de eerste rij. Mijn ouders hadden na vragen verklapt dat ik altijd een
olieverfdoos had willen hebben. En die werd mij met een lovende toespraak van
de voorzitter van de jury, de heer Baars,uitgereikt.
Mijn vreugde werd getemperd door het idee dat het een
vergissing was en ik later voor schut zou staan. Want er moest een andere
leerling op één van de scholen zijn die het absoluut beter kon. Terzijde: amateuristische
landschapjes schilderen was geen vak waarmee je de kost kon verdienen, dus had
ik een loopbaan in die richting nooit overwogen. Bovendien: elk schilderijtje wat
ik probeerde te maken was een mislukking. Niettemin hing nou na elke verjaardag
van de vierentwintig ooms en tantes zo’n schilderijtje bij hen thuis.
Toen de verftubes
leeg waren ging ik portretten maken; soms moest het slachtoffer een uurtje
stil zitten, soms gaven ze mij een foto van hun paspoort of rijbewijs en ging
ik die vergroot uittekenen tot A-4 formaat. Daar kreeg ik een tientje voor. In
mijn flat hangen drie tekeningen van mijn moeder en één van mijn vader. In mijn
oude schetsboek staan nog enige getekende portretten van mijn zuster en wat
kennissen. Eén daarvan vind ik frappant. Die van Gijs Veenbrink, een wrede man,
hij had als sport boksen. Handicapje: enigszins kromme benen. Als de chef van
de binderij even weg was, was hij zijn waarnemer. Hij en de chef en soms de
zoon van de baas waren de enige die geen overall, maar een stofjas aan had. Hij
was bokser en gaf je gemakkelijk een schop onder je achterste of een stomp op
je rug. Ik was het meest zijn slachtoffer. Hij schold de oude collega Kemmink uit
voor “ouwe”. Deze had een onnozel gezicht dat enige achterlijkheid toonde. Maar
na een hatelijkheid van Gijs las hij eens uit een kinderboekje dat hij
repareerde voor: “Gijsje was een beetje dom en ook een beetje krom”. Daar ad
Gijs niet van terug. Hij glim-, liever gezegd grimlachte toen een beetje.
Ik beloofde mezelf “Terugblik 7, mijn jaren tussen 14 en
23", sterk in te korten om het voor de lezer, indien hij bestaat, behapbaar te
maken. Maar al schrijvende kom ik niet onder de andere belevenissen uit die
tijd uit. Kijk dus maar naar Terugblik 8 of lees mijn boek “Van Huis en Haard
verdreven”.