RECHTERARM of RECHTERHAND
Het doet mij geweldig goed in het blad “Advent” te lezen dat een oude
vriend van mij, die toch, net als ik al tegen de negentig loopt, zich nog zo
helder van geest toont door met goed taalgebruik zijn mening te verkondigen.
Hij gebruikt tenminste niet zijn leeftijd om maar eens lekker achterover te
leunen en niets meer van zich te laten horen. Af en toe bellen wij elkaar. Hij
betreurt het in een ingezonden stuk dat over onze gezondheidsleer, die in
vroegere tijden zulk een waardevolle ondersteuning van onze specifieke
Christelijke verkondiging betekende, zo weinig meer wordt geschreven en
gesproken. Door die leer met de daaraan verbonden medische diensten kwamen
immers veel mensen met de Adventbeweging in aanraking. Wij noemden dat terecht de
rechterarm van de boodschap.
Misschien ligt het aan de vertalingen en is het op zichzelf niet zo’n
zwaar punt, maar ik keek toch even in de concordantie naar het gebruik van de
aanduiding rechterarm. De toevoeging “rechterhand” zag ik wel tachtig maal in
mijn concordantie staan, onder andere in Jesaja 41:10: “Ik ondersteun u met mijn heilrijke rechterhand”. Maar naar die
“rechterarm” moet ik zeker wat langer zoeken. Voor beide geldt natuurlijk wel
dat het een uitdrukking is voor de kracht van iets of iemand. Aardig te weten
dat vroeger de linkshandigen blijkbaar ook in de minderheid waren.
Piets Tjalsma voerde dat woord op in navolging van de pioniers van de
Adventkerk, met ondersteuning van de door vele Adventisten vereerde profetes
van de laatste gemeente, Ellen White, tussen welke namen hij zorgvuldig “Djie” (voor
G) belieft te voegen. Over zulke dingen kunnen wij gezellig bakkeleien zonder
maar enige afbreuk te doen aan onze vriendschap. Want wij hebben de leukste
tijd in de Adventgemeente gehad toen wij de opgeschoten jeugd mochten
begeleiden.
Wij hadden voor die Adventjeugd als specialiteiten “vrijheid van
meningsuiting en zelfwerkzaamheid”, vooral omdat die jeugd in menigerlei zaken
handiger was dan hij en ik waren. Wij hebben daarbij veel gelachen en mochten
een hoge leeftijd bereiken en zien tot onze voldoening nog velen van hen over
de hele wereld als trouwe Adventchristenen terug.
Ik kwam, net als de Adventbeweging, voort uit de drankbestrijdingwereld
en stelde aan predikant Dirk Vink, jeugdleider van Nederland, voor, met de vele
geheelonthouders van de gemeente te infiltreren in de verschillende geheelonthoudersverenigingen.
Deze verloren echter steeds meer leden door de opkomst van het
socialisme dat het gevaar van drankgebruik inzag en onthouding aanbeval. De
verschillende onthoudersverenigingen fuseerden en gingen een tijdlang verder
onder de naam ANGOB (Algemene Nederlandse Geheel Onthouders Bond). Onze jeugd
zette de tenten vaak op hun kampeerterrein op.
Het idee om zo meer de Adventisten daarbij te betrekken viel goed. Om
hen onder de vlag van een geheelonthoudersbeweging onder te brengen, minder. Zo
werd de BOTA (Bond Onthouding Tabak en Alcohol opgericht, waarvan alleen Adventisten lid mochten zijn, zodat
die bond tenslotte ter ziele ging, omdat het voor de Adventisten
vanzelfsprekend moest zijn dat ze geen alcohol gebruiken. (Nu zeggen ze
“misbruiken”).
Niettemin werd er een groot succes geboekt met de bestrijding van het
tabaksgebruik. Overal hingen de raambiljetjes van “Uit, goed voor u”. Maar toen
nam de regering deze propaganda over. Zo is het ook met “de rechterhand of -arm”
van “de boodschap” gegaan. In het begin van de Adventbeweging bleef een mens
alleen behouden als hij lid van de Adventkerk werd. Het “kom bij ons” werd
ondersteund door het verdienstelijke gezondheid- en hulpwerk, waaruit de daadwerkelijke
liefde voor de medemens bleek.
De Verenigde Naties brengt dat nu op veel grotere schaal in de
praktijk, en uit de vele verzoeken om ondersteuning van ontelbare
hulporganisaties, blijkt dat niet langer “onze” organisatie op het gebied van
gezondheid- en hulpwerk de enige of zelfs maar de belangrijkste is. De ADRA (Adventist
Development and Relief Association) neemt deel aan het werk van de S.H.O.
(Samenwerkende Hulp Organisaties). Ook is het niet juist te doen alsof de
Adventbeweging en vooral dankzij de pionierster Ellen White de uitvinder van
deze taak van de christen zou zijn, hoe groot haar verdienste ook was om dit
te propageren. Dat werk bestond heus al bij meer christelijke groepen. En hoe
spijtig het ook lijkt, maar de Katholieke Kerk, die vroeger als een, op zijn
zachts gezegd, tegenhanger van de Protestantse Kerken, in het bijzonder van de
Adventkerk, werd beschouwd, is, ondanks de vele misstanden daarin, toch al
eeuwenlang de allergrootste kerkelijke hulpdienst voor zieken en armen. Daarbij
is het besef doorgedrongen dat wanneer je efficiënt deze hulp aan de mensen wilt
verlenen, je onherroepelijk met andere diensten op dat gebied dient samen te
werken.
Om dus bij het werk van de ADRA van de rechterhand van de boodschap te
spreken lijkt mij niet zo aansprekend meer als vroeger. De ADRA is trouwens een
onafhankelijke organisatie geworden, waarvan ik echter met veel liefde
collectant was en donateur ben. Ik meen te hebben gelezen dat sommige landen,
zoals Zweden, “de” grootste sponsors zijn van de ADRA, en niet de leden van de
Adventgemeente. Als u het beter weet, corrigeer me dan. Ik wil wel verklappen
dat ik merkte dat de ADRA niet het CBF-keurmerk (Centraal Bureau
Fondsenwerving) had. Ik adviseerde de organisatie deze aan te vragen. Daarom
zien we nu dat keurmerk in haar folders
en bladen. Het kan een oorzaak zijn van meer sponsoring. Want ook de Adventkerk
ondersteunt de regel dat kerk en staat gescheiden dienen te zijn.
Een Adventist zei mij, dat in die gebieden waar de ADRA hulp verleende,
de naam ADRA of Advent op de kraampjes en tenten waren afgeplakt omdat de
overheden geen propaganda voor een specifieke hulporganisatie toestonden.
Dergelijke onzin is het gevolg van het claimen van “onze” organisatie als de
grootste. Wel is het een feit dat deze organisatie in meer dan 125 landen
paraat staan om bij rampen als één van de eersten hulp te kunnen bieden.
Dat Piet voor die slogan opkomt doet mij niettemin als “oude
strijdmakker”, zoals Dirk Vink mij noemde, wel goed. Wij blijven, hoe dan ook,
naast onze boodschap van de tien geboden van God en het Verlossingswerk door
Christus, een gezond leven aanbevelen en hulp bieden en voorlichting geven naar
ons vermogen, met Gods hulp en de genade van Christus.
En welke voorlichting op het gebied van gezonde levensstijl is voor het
rijke westen thans het belangrijkste? Wijzen op het gevaar van overgewicht. Dit
is gevaarlijker zelfs dan het eten van varkensvlees of ander in Leviticus 11
verboden voedsel Dat deze spijswet door verschillende teksten, als Marcus 7, door
velen als symboliek voor de Joodse Godsdienst wordt beschouwd en niet geldt
voor de Christelijke Godsdienst, is weer een ander onderwerp.
De andere Piet (Schreuder)
Arnhem