WEEMOED
Ik zit op een
bankje in het park
achter mij een
lindeboom met mijn
naam op het paaltje
ervoor
wij kijken samen op
wat eens
ons, mijn, landgoed
was
met veel oude
bomen, moerasje, ooievaarsnest
en rotte mispelboom
om de vijver
het eilandje midden
in
de bomen zijn na de
oorlog omgezaagd
en de witte villa,
het Esperantohuis afgebrand
zandkleipaden nu
keurige brede paden
en dubbel brede
geasfalteerden als een kruis
over lengte en
breedte
drie heren in pak,
docenten met pauze
lopen mij voorbij
zonder naar mij te kijken
de middelste zegt:
hij weet ook veel
van de Bijbel
ik sta op en ga
naar huis
wat leeg
maar geen heibel
Piet
Deel deze pagina
Het sonnet 'De moeder de vrouw' uit 1934 is wellicht het bekendste gedicht van Martinus Nijhoff. Het roept het beeld op van een psalmzingende vrouw op een schip, waarin de "ik" zijn eigen moeder meent te herkennen. Het gedicht begint met de (oude) brug over de Waal bij Zaltbommel, die in 1996 vervangen werd door een nieuwe brug die naar Nijhoff werd genoemd.
De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd -
laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Nijhoff bezocht regelmatig familie in Zaltbommel, maar dit gedicht schreef hij naar aanleiding van een anekdote van zijn huisgenoot Hans Philips.
Ik ging naar Bommel om de brug te zien
Sonnet van Martinus Nijhoff 1934
Deel deze pagina
Het sonnet 'De moeder de vrouw' uit 1934 is wellicht het bekendste gedicht van Martinus Nijhoff. Het roept het beeld op van een psalmzingende vrouw op een schip, waarin de "ik" zijn eigen moeder meent te herkennen. Het gedicht begint met de (oude) brug over de Waal bij Zaltbommel, die in 1996 vervangen werd door een nieuwe brug die naar Nijhoff werd genoemd.
De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd -
laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Nijhoff bezocht regelmatig familie in Zaltbommel, maar dit gedicht schreef hij naar aanleiding van een anekdote van zijn huisgenoot Hans Philips.