dinsdag 17 maart 2020

WEEMOED



WEEMOED

Ik zit op een bankje in het park
achter mij een lindeboom met mijn
naam op het paaltje ervoor
wij kijken samen op wat eens
ons, mijn, landgoed was

met veel oude bomen, moerasje, ooievaarsnest
en rotte mispelboom om de vijver
het eilandje midden in
de bomen zijn na de oorlog omgezaagd
en de witte villa, het Esperantohuis afgebrand

zandkleipaden nu keurige brede paden
en dubbel brede geasfalteerden als een kruis
over lengte en breedte
drie heren in pak, docenten met pauze
lopen mij voorbij zonder naar mij te kijken

de middelste zegt:
hij weet ook veel van de Bijbel
ik sta op en ga naar huis
wat leeg
maar geen heibel

Piet


Ik ging naar Bommel om de brug te zien



Sonnet van Martinus Nijhoff 1934


Deel deze pagina


Het sonnet 'De moeder de vrouw' uit 1934 is wellicht het bekendste gedicht van Martinus Nijhoff. Het roept het beeld op van een psalmzingende vrouw op een schip, waarin de "ik" zijn eigen moeder meent te herkennen. Het gedicht begint met de (oude) brug over de Waal bij Zaltbommel, die in 1996 vervangen werd door een nieuwe brug die naar Nijhoff werd genoemd.

De moeder de vrouw

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd -
laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.


Nijhoff bezocht regelmatig familie in Zaltbommel, maar dit gedicht schreef hij naar aanleiding van een anekdote van zijn huisgenoot Hans Philips.