DE
VOETBALLER EN HET FANTJE
Het was een felle strijd. Het Nederlands elftal vocht om te overleven voor het wereldkampioenschap. De tribunes zaten vol met veertigduizend schreeuwende, joelende, fluitende mensen die hun medeleven, af- en goedkeuring met gezang en gefluit lieten blijken. De commentator kon zijn stem nauwelijks boven dat oorverdovend ruisend lawaai verheffen. De trainer elftalleider Ronald Koeman keek streng en soms af- of goedkeurend toe. Af en toe stond hij van zijn zetel aan de rand van het veld op om zijn aanwijzingen te geven. Ook in talloze huiskamers en café’s over de hele voetbalminnende wereld keken de mensen uiterst gespannen toe, hun emoties niet onderdrukkende.
De lange slanke Nederlandse Marokkaan passeerde kunstig
een paar tegenstanders en gaf van rechts een harde vlijmscherpe lage voorzet
richting tweede paal. De kleinere oersnelle zwarte jongen raasde van links naar
die paal en voordat die bal daar tegenaan zou ketsen, was hij daar en joeg hem zwevend oerhard in de touwen, onhoudbaar voor de keeper. Het stadion was te klein. Het gejuich nam
grote vormen aan. In de café’s en de huiskamers was het evenzo. Men viel elkaar
om de hals en hupten schreeuwend in de maat op en neer.
De bal ging weer naar de middenstip voor de nieuwe aftrap.
De spanning was om te snijden en het geluid wat het emotionele publiek voortbracht
was een oorverdovend voortdurend geruis geworden.
Opeens werd het stiller tot doodstil. Een klein jongetje,
een gebrild brokje mens was over het hek gesprongen en holde het verboden heilige
veld op richting zijn grote beroemde oud landgenoot, de Nederlandse Marokkaan
die deze prachtige voorzetten gaf. Dit was zijn kans. Hij rende op die
voetballer, zijn held, af om hem maar aan te kunnen raken. De scheidsrechter
legde het spel stil. Het publiek hield op met schreeuwen, juichen en fluiten.
De voetballer sloeg zijn arm meelevend om hem heen en
leidde hem zacht het veld af. Een stewart nam hem over en bracht hem terug naar
zijn vader. De scheidsrechter gaf een stuitbal tussen twee tegenspelers en één
van hen trapte de bal een eind verder in niemands land. De felle strijd ving
weer aan. Vanaf de tribunes hervatte zich de eentonige storm van gejuich met
samenzang, afgewisseld met harde windvlagen van oorverdovend scherp gefluit
gepaard met een enkele knal of stuk vuurwerk. Enkele hooligans vlogen elkaar in
de haren.
Ik wil Jezus ook zo als dat jongetje mijn held aanbidden. En de hele wereld mag het
weten.