Bres Terugblik 11 Uit het dal
Mijn moeder Geertje kwam vanuit Bolsward naar Berg en Dal
bij Nijmegen om daar als dienstmeisje bij een generaal B.D. te gaan werken. De vrouw van zijn tuinman vrouw was een Sabbatvierende
Christin. Haar levensbeschouwing sprak Geertje aan en nam die over.
Mijn vader, Kees Schreuder, reeds Sabbatvierend Christen, kwam
uit Groningen en vond in Arnhem werk als kleermaker. Hij kwam van het vlakke
land naar een heuvellandschap waarvan hij een groot liefhebber werd. Toen hij
van Geertje hoorde ging hij regelmatig, soms twee keer per week, naar haar toe.
Toen mijn zus Corrie en ik waren geboren, gingen wij eerst in de kinder- of
wandelwagen mee, en zo gauw wij konden lopen liepen wij mee. Fietsen hadden onze ouders in het begin nog niet.
Ik wil maar zeggen: zij hebben aan mijn in toename
wisselende stemmingen geen enkele schuld. Misschien geef jij als je eens pech hebt,
die nu de schuld aan al die berichten over de milieuvervuiling en
klimaatverstoring. Er moet toch een schuldige zijn? Als deelnemer aan een milieugroep
met deskundigen zou ik me zeer tekort moeten voelen. Maar dan denk ik weer aan
een medepatiënt op de hartafdeling die zei: “Nemen wat er komt en het beste
ervan maken.” Ik ging na een week al naar huis, maar hij moest met zijn
bacterie in het hart nog een half jaar blijven. Daarna bleven wij elkaar af en
toe opbellen. Hij was in Renkum indeler van bouwgrond, wat dat ook moge zijn.
Hij zei de laatste keer, dat hij tegen een andere patiënt op zijn kamer had
gezegd: “Je moet niet zo zielig doen man”. Beetje hard hè, maar dat heb je soms
nodig.
Vrees niet; ik ga mij niet op de borst trommelen om te tonen
hoe goed ik wel ben. Dat zou ongeloofwaardig zijn ten opzichte van mijn blogje terugblik
genaamd “Depri”. Zie het als een poging in evenwicht te komen. Dat vergt eerst
denken en dan doen. In mijn geval schriftelijk: “zelfreflectie”. Een moeilijk
woord voor ‘bezinning’. Beide kanten van de medaille zien.
Ken je verhaaltje van de man die vond dat hij het kruis wat
hij te dragen had veel te zwaar was voor zijn geringe kwaliteiten? Hij zocht de
oplossing in een kapelletje ver weg hoog in de bergen. Daar hingen honderden
kruizen van boven tot onder. Daar had hij het voor het uitzoeken. Het was wel
een behoorlijk tijdje zoeken, maar dat had hij er natuurlijk graag voor over.
Na een aantal dagen riep hij opgelucht: “eureka’! Hij zou met dat kruis volledig
tot zijn bestemming komen. Hij hoefde daarvoor niet eens al die eerder vastgestelde
mislukkingen te herinneren die hem het leven onmogelijk maakten. Integendeel: hij
zag ze nu als noodzakelijk om tot die zoektocht te komen, die hem tot het geluk
brachten.
Uiterst belangstellend keek hij op de achterkant van het
kruis….. en zag daarop zijn eigen naam staan.
Wat onder zijn naam piepklein stond was moeilijk te lezen,
maar wat er stond was de moeite van het turen waard. Ik zal proberen het hier
over te schrijven.
Kort na de oorlog
40-45 kwam ik een Esperantist tegen. Dat is op zichzelf al een wonder, want
zoveel aanhangers van die kunstmatige idealistische wereldtaal waren er in
Arnhem niet, ondanks het “Esperantodomo”, een prachtig landhuis dat in het nabije
park Presikhaaf stond. Hij was een
eigenwijze stotteraar, die het allerbeste met iedereen voor had. Zijn vader was
de oud burgemeester van Grave. Die had een villa in de Julianastraat Velp
gekocht. Op het zolderkamertje had de Esperantist een paar typmachines, een
stencilapparaat en nog wat kantoorspullen staan. Hij maakte o.a. het blaadje
van de kerk van Rozendaal. De rijkste gemeente van Nederland. De predikant-dichter Barnard, opvolger van de
beroemde De Genestet, had hem daartoe verzocht. Dat alleen al was een
aanbeveling voor allerlei verenigingen in de buurt om hun blaadje ook bij hem
te laten stencilen.
Je kent mijn zoektocht naar een baan, dus kon ik onmogelijk
weigeren. Af en toe reden nog tanks over de lange Velperweg-Arnhemse straatweg.
De hondjes waren nog niet aan druk verkeer gewend en vooral
aan dat geratel van die joekels van tanks. Ik zag vijf keer een hondje
overreden worden, wat blijkbaar aan mijn treurige ervaringen toegevoegd moest
worden. Een troost waren de meisjes die op de fiets van Velp naar het kantoor
van de ENKA (nu Akzo-Nobel) mijn tegenliggers waren. Wij begroetten elkaar vrolijk
met opgeheven handen. Ik heb nog spijt…. Nee, daar begin ik nu niet over.
Daar kwam een einde aan toen mijn patroon het nodig vond een leegstaande winkel in het beruchte Arnhemse Klarendal te huren en als stencilkantoor in te richten. Daar fietste ik nu elke dag heen. De ruimte was als van een
huiskamer en hij was kettingroker. Ik ademde een paar jaar die rook in. Toen
hij wegens darmklachten in het ziekenhuis onderzocht werd, constateerden ze
daar uitgezaaide longtuberculose. Hij kuurde twee jaar in sanatorium
Julianaoord en keerde gezond terug. Intussen had ik de zaak van nieuw zeil en
behang voorzien en het plafond van de bruine laag bevrijd. Zijn bedrijfje was
steeds in stand gehouden door zijn broer miljonair die in Singapore woonde. Nu
deed hij dat niet meer, omdat hij zag dat ik met winst draaide. Ik had mij zelf
mijn bescheiden loontje betaald. Ik wist echter niet dat mijn baas nooit premie
voor ziektekosten voor mij had betaald. De boekhouder van de familie, die
jaarlijks mijn huishoudboekje had gecontroleerd voor de belastingen, had mij
dat ook nooit verteld. De toestand was nu zo, dat hij zelf weer op verkwistende
wijze ging werken en geen geld meer voor mijn diensten had. Ik had nu zoveel
ervaring in stencilen en zaken doen, dat ik voor mijzelf kon beginnen.
De omgang met de leveranciers van inkt, papier enz. waren
zodanig dat zij maar al te graag bereid waren mij van het nodige materiaal
gingen voorzien.
Nu komt de tweede
mazzel. Als lid van de Jeugdbond Voor Onthouding had ik in die bond heel
wat kennissen. Eén daarvan was directeur van een grote drukkerij en voorzitter
van de Arnhemse drukkersbond. Hij belde mij omdat hij gehoord had dat ik in het
voorkamertje van ons huis met stencilen was begonnen. Hij vertelde dat zijn
drukkerij in een straat stond waar in en om die straat nog tien andere
drukkerijen stonden. Die hadden allemaal grote drukoplagen met moderne machines
en geen tijd voor kleine oplagen. Of ik asjeblieft in hun straat mijn
bedrijfje wilde vestigen. Hij vertelde dat er juist een hele grote kamer was
vrij gekomen, dus… Ik ging kijken en zag dat dat pand pal tegenover de grootste
drukkerij uit die buurt stond. Ik belde de eigenaar op en vroeg of het geen
bezwaar was als ik mijn bedrijf tegenover hem vestigde. Hij zei: “Zeker heb ik
daar groot bezwaar tegen als je mij niet eerst belt wanneer je komt, want dan
helpen wij jou je zaak inrichten”.
Om kort te gaan: ik runde mijn bedrijfje daar ruim dertig
jaar. Maar nog steeds in de wetenschap dat hoezeer ik ook mijn best deed ik daarvan
nooit een gezin van zou kunnen onderhouden.
Nu komt de derde mazzel. Als lid van de Vredesbeweging Kerk
en Vrede protesteerde ik mee tegen de jaarlijkse feestelijke NATO-taptoe op de
grote markt. Tienduizenden bezoekers binnen gesloten terrein. In mijn drukkerijtje
werden de folders gedrukt en borden met leuzen gemaakt, waarmee tientallen
leden voor de ingang van het terrein stonden om de folders uit te delen aan de
bezoekers, die de borden op stokken gedragen lazen: “Geen vrolijke muziek bij
oorlogsrethoriek” en dergelijke leuzen meer. Hut waren allemaal militaire
muziekkorpsen die uit Europa deelnamen. Zelfs het militaire muziekkorps van Portugal ten tijde
dat President Salazar, nog steeds aanhanger van de verslagen Hitler en dictator
van Portugal, was aanwezig, en eveneens het fraai geuniformeerde militaire Turkse doodskoppenregiment. Het gemeentebestuur trok
zich onze protesten aan en besloot de NATO-taptoe niet meer toe te laten.
Op naar de vierde mazzel. Als leider van de Arnhemse
straatjeugd, was ik op dringend verzoek van de gemeente, lid van het comité “Viering nationale feestdagen voor de
Arnhemse jeugd”. Behalve de Arnhemse jeugdambtenaar Van Amerongen en de
bedrijfsleider van de grote winkelzaak Bervoets, was Kapitein Reinders van de
Luchtmachtsbrigade lid van het comité. En… bovendien was hij de leider van het
muziekcorps van de Luchtmacht en als zodanig leider van de gehele NATO-taptoe.
Vlak voordat hij met zijn korps ging optreden, kwam hij in vol ornaat
(berenmuts en militair kostuum met tressen en kwastjes) door de toegang naar
buiten om mij de hand te geven, een folder in ontvangst te nemen en een kort
vriendschappelijk praatje met mij te houden. Talloze bezoekers zagen dat.
De volgende mazzel was de grootste. Ontmoeting Gerda.
Mijn moeder Geertje kwam vanuit Bolsward naar Berg en Dal bij Nijmegen om daar als dienstmeisje bij een generaal B.D. te gaan werken. De vrouw van zijn tuinman vrouw was een Sabbatvierende Christin. Haar levensbeschouwing sprak Geertje aan en nam die over.
Daar kwam een einde aan toen mijn patroon het nodig vond een leegstaande winkel in het beruchte Arnhemse Klarendal te huren en als stencilkantoor in te richten. Daar fietste ik nu elke dag heen. De ruimte was als van een huiskamer en hij was kettingroker. Ik ademde een paar jaar die rook in. Toen hij wegens darmklachten in het ziekenhuis onderzocht werd, constateerden ze daar uitgezaaide longtuberculose. Hij kuurde twee jaar in sanatorium Julianaoord en keerde gezond terug. Intussen had ik de zaak van nieuw zeil en behang voorzien en het plafond van de bruine laag bevrijd. Zijn bedrijfje was steeds in stand gehouden door zijn broer miljonair die in Singapore woonde. Nu deed hij dat niet meer, omdat hij zag dat ik met winst draaide. Ik had mij zelf mijn bescheiden loontje betaald. Ik wist echter niet dat mijn baas nooit premie voor ziektekosten voor mij had betaald. De boekhouder van de familie, die jaarlijks mijn huishoudboekje had gecontroleerd voor de belastingen, had mij dat ook nooit verteld. De toestand was nu zo, dat hij zelf weer op verkwistende wijze ging werken en geen geld meer voor mijn diensten had. Ik had nu zoveel ervaring in stencilen en zaken doen, dat ik voor mijzelf kon beginnen.
Nu komt de tweede mazzel. Als lid van de Jeugdbond Voor Onthouding had ik in die bond heel wat kennissen. Eén daarvan was directeur van een grote drukkerij en voorzitter van de Arnhemse drukkersbond. Hij belde mij omdat hij gehoord had dat ik in het voorkamertje van ons huis met stencilen was begonnen. Hij vertelde dat zijn drukkerij in een straat stond waar in en om die straat nog tien andere drukkerijen stonden. Die hadden allemaal grote drukoplagen met moderne machines en geen tijd voor kleine oplagen. Of ik asjeblieft in hun straat mijn bedrijfje wilde vestigen. Hij vertelde dat er juist een hele grote kamer was vrij gekomen, dus… Ik ging kijken en zag dat dat pand pal tegenover de grootste drukkerij uit die buurt stond. Ik belde de eigenaar op en vroeg of het geen bezwaar was als ik mijn bedrijf tegenover hem vestigde. Hij zei: “Zeker heb ik daar groot bezwaar tegen als je mij niet eerst belt wanneer je komt, want dan helpen wij jou je zaak inrichten”.