zondag 11 februari 2018

De exotische, de toespraak, de verzoening


Bres - November 2017

De exotische, de toespraak, de verzoening

In mijn straat, beginnend met mijn middagwandeling door het parkje naast ons flatgebouw, komt me een jong mens tegemoet. Een plat, rond gezicht met ogen die je net niet spleetjes kunt noemen. Geheel in onbestemd buitenlands klederdracht. Pofbroek à la Don Kozakken, nauw strak leren glinsterend vestje, bruin kapje op dat alle haren bedekte, behoudens twee bruine vlechtjes die een eindje over haar rug hingen. Ze was wat minder lang dan ik; zo’n 1.70 meter.

Ik zei haar goedendag; ze bleef staan en keek mijn zwijgend aan. Ik vroeg: “woon je hier?” Ze antwoordde niet en bleef mij strak aankijken. “Kan je de weg vinden?” vroeg ik. Ze zei niets en bleef me strak aankijken. ‘Spreek je Engels”, vroeg ik verder, nu in mijn gebroken Engels. Weer geen antwoord en die starende blik. Ik vroeg: “Duits?” Geen reactie. Ook niet op mijn laatste poging: “Chinees?” Wel die verdoofde, starende blik.

Ik ging er maar van uit, dat het een ‘zij’ was, en dacht: ‘als ze hier is gekomen, weet ze de weg terug ook wel te vinden’, en liep door.

Na twintig minuten had ik het wandelingetje er op zitten en naderde de deur van het flatgebouw. Daar stond zij onder het afdakje bij het belpaneel. Ik kreeg het vermoeden, dat zij bij iemand, die even weg was, logeerde, zich had buitengesloten door geen sleutel mee te nemen en zij wachtte op de terugkomst van haar gastvrouw. Ik wees naar de namen op het paneel en zij wees naar nummer 124. Het bordje daar was wit, dus nog geen naam van een nieuwe bewoner. Op mijn bellen daar werd niet open gedaan. Het was smerig kil, druilerig weer en ik besloot haar de toegang tot het flatgebouw te verlenen en bracht haar naar woning 124, toevallig op mijn galerij, tweede verdieping. Daar werd op de huisbel daar ook niet gereageerd.

Ik riep de hulp in van wel twaalf passanten. Niemand lukte het contact met haar te krijgen. Zo bleef ik alleen met haar staan, hopende dat de bewoonster na haar mogelijk werk binnen een half uurtje na vijf uur zou arriveren.

Het smerige weer liet mij niet toe, haar daar achter te laten. Ik nam haar mee naar mijn huis. Toen ze in de stoel tegenover me zat, wees zij naar haar mond. Ik gaf haar een boterhammetje en een kopje vruchtenyoghurt en belde de politie. Deze verbond me met de meldkamer. De persoon daar zei me: “Daar doen wij niets aan. Zet haar maar weer op straat”. Ik belde de woningstichting, die mij met diens meldkamer verbond. Hetzelfde antwoord: “Is onze zaak niet; zet haar maar weer op straat”. Ik dacht: ‘de politie is je beste vriend en de woningstichting kent de bewoner en zou mij misschien met die persoon in contact brengen’. Niets van dat alles.

Ik wil als man met een vreemd meisje in huis geen praatjes hebben, zoals je die wekelijks in de krant leest; dus bracht ik haar weer naar 124 in hope dat de zaak zich wel spoedig zou oplossen. Om half zes bleek ze inderdaad weg. De volgende dag hoorde ik dat zij bij een buurvrouw om half zeven op de ramen had gebonsd en dat de vreemdelingenpolitie haar had opgehaald.

De volgende dag ontving ik een mailtje van de woningstichting, die mij dank betuigde. Kennissen uit de buurt en de nabij gelegen wijk Presikhaaf, en mijn dochter, belden mij op zeer bezorgde strenge toon, dat ik nooit, maar dan ook nooit meer vreemden mocht binnen laten.

Dat was het dan. Voor mij een onbevredigende zaak.

Je zult maar op een excursie zijn in China, door een noodstop van het reisgezelschap af raken, een gehucht binnen lopen en geen woord Chinees kunnen spreken, en de bewoners geen Nederlands, Engels of Duits…., zelfs geen Esperanto.

Ik deed een brief aan de bewoonster van 124 in haar bus. Buren hadden mij verteld dat daar een Turkse dame was komen te wonen. De volgende dag kwam echter een beschaafd uitziende en Nederlands sprekende dame met de brief in de hand aan mijn deur om te verklaren dat zij geen enkele relatie met het vreemde meisje had of heeft gehad.

De volgende brief die ik ook zond aan degenen, die mij probeerden te helpen en waarvan ik de e-mailadressen had,

Beste buurvrouw van nr.124,

Gisterenmiddag, dinsdag 14-11-2017 tussen 16.30 en 18.00 uur ontmoette ik een persoon in onze straat in buitenlandse kleding. Ruime plofbroek, Ik kon niet onderscheiden of het een jongeman of jonge dame betrof. Op mijn groet en vraag of zij de weg zocht, bleef zij staan en keek mij zwijgend aan. Ik vroeg of zij Engels of Duits sprak en uit welk land zij oorspronkelijk kwam en waar zij woonde.

Zij bleef mij zwijgend aankijken. Dus liep ik maar door.

Na terugkeer van mijn wandelingetje door het park stond zij (ik ging ervan uit dat het een jonge vrouw as) in de portiek van ons flatgebouw. Ik wees naar de naambordjes, en zei wees naar nr.124, waar geen naam bij stond. Op mijn bellen werd niet geantwoord. Zij had geen sleutel, dus liet ik haar het flatgebouw binnen en liep met haar mee naar 124. Van die woning had zij natuurlijk ook geen sleutel. De deurbel deed het ook niet, dus bonkte ik op de deur en ramen. Vergeefs.

Misschien was zij tijdens jouw afwezigheid voor een wandeling even de deur uitgegaan, echter zonder sleutel. Daar stond zij (of hij) in die kille koude motregen.

Ik nam haar mee naar huis in de hoop dat jij na je afwezigheid om 17.00 uur zou thuis komen. Met gebarentaal gaf zij aan te willen eten. Ik gaf haar een boterham en een kopje vruchtenyoghurt. Ik belde intussen de meldkamer van de politie en van Vivare. Antwoord van beiden: “Zet haar maar weer op straat. Wij kunnen daar niets aan doen”.

Ik ging weer met haar naar 124. Nog niemand thuis. Ik heb de buren erbij gehaald, die zeiden dat daar kortgeleden een Turks meisje was komen wonen. (Hoorde later: Hollands meisje) Ik haalde er nog een stuk of twaalf buurtgenoten erbij, die ook niet wisten wat zij met dit geval aanmoesten. Ze vroeg een buurtgenoot om een shagje en vuur om te roken. Niemand wilde haar zolang in huis opnemen, ik kon dat ook niet vanwege de praatjes die konden ontstaan en de onveiligheid die tegenwoordig vaak vermeld wordt. Dus bleef zij daar alleen voor de deur staan. Later bedacht ik dat het een aan gerelateerd drugsgeval kon zijn.

Om 17.30 uur ging ik weer kijken. Ze stond er niet meer. De volgende dag vertelde een buurvrouw dat zij om 18.30 uur bij haar op de deur had gebonsd, en later door de vreemdelingenpolitie was opgehaald.

Ik neem aan dat jij toch op tijd thuis kwam zodat zij niet kou vatte. Niettemin hielden ik en de buurtgenoten er een onprettig gevoel van over.

Ik hoop dat jij de oplossing vindt om haar te begeleiden en de juiste weg te wijzen naar een beter en zekerder leven. En dat jij voor jezelf en deze persoon spoedig een goede plek vindt in onze samenleving en jij vooral in ons flatgebouw.


Met vriendelijke groet,

Piet Schreuder (92 jaar)

Ernst Casimirlaan 134

Tel. 3616337


De toespraak

De volgende dag werd om 15.00 uur op het pleintje het zwartboek overreikt aan de vier managers van de woningstichting. Er waren ongeveer dertig bewoners aanwezig, inclusief de managers en het kandidaat-raadslid van de Socialistische Partij met haar assistente.

Wij wonen hier in een flatgebouw (gestapelde woningen) van drie verdiepingen, vier stuks op een vierde verdieping. Een bewoonster die al enige jaren hier naast haar moeder was komen wonen, kreeg veel gebreken aan haar woning. Haar inboedel en kunstwerken gingen naar de knoppen. Zij had artrose en aanvallen van clusterhoofdpijn. In de eerste plaats belde zij natuurlijk de woningstichting, die het gebouw had geplaatst en verantwoordelijk is voor het onderhoud. Dat ging zodanig met mondjesmaat, dat zij ruim een half jaar in het huis van haar moeder moest slapen. Alle instanties ingeschakeld die maar in te schakelen vielen. Er werd zelfs gedacht aan het gebruik maken van een pro deo advocaat, die een aanklacht tegen de woningstichting kon indienen. Ook de verzekering bood geen soulaas.

Zij belde mij vaak over al deze ingewikkeld geworden zaak, en ik gaf allerlei al of niet op te volgen raad. Niets hielp.

Enige maanden geleden viel bij mij de stroom uit. In het pikkedonker tastte ik in de meterkast naar het daar geplaatste zaklampje, die nog een zwak schijnsel gaf. Toen mij daar een druppel water op het hoofd viel, raakte ik in lichte paniek en belde 112. Twee agenten waren binnen tien minuten bij mij, zeiden dat water en elektriciteit een gevaarlijke toestand was. Zij belden de woningstichting, waarvan een medewerker ook al binnen de kortste tijd arriveerde. Die schakelde weer een loodgieter en twee aannemers in. Drukte van belang. Voldoende om de krant ter ore te doen komen. Die zond een oude bekende van me; fotograaf Pluim, die mij vroeger volgde wanneer ik als journalist van de Oost Koerier interviews deed. Het weerzien was leuk, maar de aanleiding natuurlijk minder. De volgende dag stond er een foto van mij bij de geopende meterkast, met verklarende tekst.

Toen pas werd duidelijk dat de woningstichting niet voor niets bijna om de twee dagen op het pleintje stond. Dan was hier lekkage en dan daar. Klachten stapelden zich op, zoals veel vocht in de woning met bijbehorende schimmel die schadelijk is voor de gezondheid. Ook de aannemers zeiden, dat alles bij elkaar een gevaarlijke toestand opleverde.

Tenslotte zei ik tegen de meest hopeloze bewoonster: “schakel de politik in”. De Socialistische Partij bleek wel bereid tot hulp. Onder leiding van het eerder genoemde raadslid en assistente werden twee vergaderingen belegd voor alle bewoners. Wij mochten gebruik maken van de faciliteiten van het nabij gelegen zorgcentrum Vreedenhoff en o.l.v. het a.s. raadslid deden ruim 25 bewoners hun verhaal over de gebreken aan hun woning. Een bewoner uit de wijk De Laar, die daar ervaring in zulk een zaak had opgedaan, adviseerde, gelijk als het a.s. raadlid deed: maak een zwartboek met foto’s van de binnen- en buitenzijde van het flatgebouw, dus ook de kamers, en vraag de woningstichting die in ontvangst te komen nemen. Het was op 22 oktober 2017 om 15.00 uur, dat wij maar liefst vier managers van de woningstichting mochten ontvangen. Het was de enige zonnige dag in deze sombere maand, dus we boften.

Zeven bewoners hadden zich aangeboden om vóór de overreiking van het zwartboek een woordje te doen. Dat deden ze netjes van papier, maar wat geluid betreft wat bescheiden. Ik had niet mijn hand opgestoken, omdat ik een gruwelijke hekel heb aan spreken in het openbaar. Maar tenslotte trok ik toch mijn mond open en hoorde mij duidelijk en blijkbaar goed formulerend tien minuten spreken over het reeds jarenlang gevraagde periodieke onderhoud van het flatgebouw en de woningen, waar voor zij verantwoordelijk was, maar haar beloften nooiit na kwam. Een enthousiast applaus volgde. Ik stond verbaasd over mijzelf…

De verzoening
Een rondschouw door het gebouw met de managers en enige bewoners, die ook hun kamers toonden volgde voor degenen die nog ter been waren.

Ik bleef achter met een aantal bewoners. Tenslotte ging ik naar de deur van het flatgebouw, dat net werd geopend door een bewoonster, die mij bijna drie jaar niet meer wilde groeten, omdat ik in mijn blog had vermeld, dat zij mij op mijn negentigste verjaardag luid had gefeliciteerd in de supermarkt, waarop zij, de kassajuffrouw en enge kopers mij hielpen de fietstassen vol te laden. Daarvan had ik melding gemaakt in mijn blog. Zij meende dat ik daarmee haar recht op privacy had geschonden. Zei schreef me mij nooit meer te zullen groeten.

En toen stonden wij daar tegenover elkaar. Zij had de deur van binnenuit half geopend en liet mij binnen. Ik zei: “Wil je niet meer boos zijn op mij?” “Nee”, zei ze.

Dat zei mij meer dan al het voorgaande.

P.S. Later bedacht ik, dat het ietwat oneerbieding genoemde "Exootje",
mogelijk een doofstom meisje geweest kon zijn, die even een instituut voor doofstommen ontvlucht was. Blijft: een respons van de politie op mijn hulpvraag zou daarna gewaardeerd zijn.... Mijn medeleven is er niet minder om.