zondag 27 november 2016

Namen en aanduidingen

Toen in 2004 de nieuwe bijbelvertaling uitkwam, heb ik dadelijk maar die met de Deuterocanieke Boeken gekocht. Ik had al een aantal vertalingen om ze met elkaar te vergelijken. En ik moet zeggen dat ik tot dan toe de Petrus Canisiusvertaling het prettigste vond omdat daarin bij moeilijke passages verklarende voetnoten stonden. En ik waarschuw de wat strengere behoudende antikatholieke protestanten maar vast: elk van de 66 boeken en brieven die de nieuwste vertaling bevat zijn voorzien van een inleiding die veel van de genoemde voetnoten in de Petrus Canisiusvertaling bevat. En ik meen zelfs, dat wij zonder die toelichtingen de Bijbel niet goed kunnen lezen. Voor de Christenen die zich er op voorstaan geregeld de Bijbel te onderzoeken, geldt volgens mij tevens dat zij dit ook niet kunnen doen zonder een concordantie, die bij een woord of onderwerp verwijst naar andere plaatsen in de Bijbel waar hetzelfde woord of dezelfde uitdrukking voorkomt. Daarmee wordt de zogenaamde tekstenlichterij voorkomen die er de oorzaak van is, dat velen rondom slechts één tekst of een paar teksten een hele leerstelling opbouwen en andere teksten veronachtzamen.
Dat ik die nieuwe vertaling nu in mijn bezit heb, wil niet zeggen, dat ik het met alle vertaalde passages en de inleidingen direct maar eens ben. De vertalers weten ook wel dat de Bijbel vele redacties van de opvolgende vertalers heeft ondergaan. Zo is de Bijbel wel Gods Woord, geschreven en geredigeerd door mensen die door de Heilige Geest waren bezield, maar die toch blijkbaar ook niet zonder fouten waren. Geen mens is goed, tot niet één toe, zegt de Bijbel zelf. Daarom is er vanaf het begin een “voortschrijdend inzicht” geweest, dankzij mensen die, zoals de Bijbel zegt “God zoeken”. Dat wil zeggen dat u en ik voortdurend uit de Bijbel proberen te ontdekken wat God met ons en de wereld voor heeft en hoe wij daaruit hoop en troost voor dit leven kunnen putten. Dat wordt de laatste tijd ook wel “waarheidsvinding” genoemd. Niet met de beruchte bedoeling om elkaar met nieuwe inzichten om de oren te slaan en steeds maar weer aparte groeperingen op te richten, maar om met de instelling van wederzijdse genegenheid en zorg elkaar te bemoedigen.

Een onderwerp wat mij onder de vele andere onderwerpen al lang bezig houdt is de NAAM van de God die Christenen zeggen te dienen. Schrik niet: ik ben niet één of andere Christelijke groepering volledig toegedaan die zich voor de juistheid daarvoor opwerpt, zoals de Jehova’s Getuigen doen. Dat Genootschap heeft naar mijn mening teveel leerstellingen waarin ik mij niet kan vinden, wat geenszins wil zeggen dat ik de behoefte heb mij als een tegenstander van de aanhangers daarvan op te stellen. Zij zijn net zulke ijverige aanhangers van hun richting als ik hoop dat u en ik dat zijn voor die groep die ons het meest ligt.
Daarom werd het mij door de inleiding tot de Nieuwe Vertaling wel heel gemakkelijk gemaakt. Ik hoef een deel betreffende die Naam slechts over te schrijven en mijzelf en u enkele vragen daarover te stellen, als u na het lezen dat al niet zelf deed. U vindt die passage op bladzijde 12 links bovenaan.
Daar gaat-ie dan:

Weergave van de naam JHWH
Een bijzonder vertaalprobleem is de weergave van JHWH, de naam van de God van Israël die in de Hebreeuwse tekst zeer vaak voorkomt.
In het algemeen wordt aangenomen dat de bij deze medeklinkers behorende klinkers ‘a’ en ‘e’ waren: Jahweh. Er zijn aanwijzingen dat al in het vroege Jodendom deze naam van  God niet uitgesproken werd, maar bij het voorlezen  vervangen door het woord ‘Adonaï’, ‘Heer’. Tot op heden is ‘Heer’ naast ‘Eeuwige’ in bijbelvertalingen de meest gekozen aanduiding van deze naam van God. Voor veel mensen is ‘Heer’ ook als naam gaan functioneren.
De weergave van de godsnaam in De Nieuwe Bijbelvertaling is lange tijd een punt van discussie geweest. Tegen de vertaling met ‘Heer’ is ingebracht dat die een uitsluitend mannelijke voorstelling versterkt en dat ‘Heer’ feitelijk geen eigennaam is. Aan alternatieven bleken ook bezwaren te kleven: ‘JHWH’ kan zonder klinkers niet gelezen worden, ‘Eeuwige’ en andere bijvoeglijke naamwoorden zijn geen eigennamen en zijn niet erg gebruikelijk in het christendom, wat ook geldt voor werkwoordelijke vervangingen als ‘Ik-ben-er’. Uiteindelijk is gekozen voor aansluiting bij de traditie. JHWH wordt weergegeven met ‘HEER’, in een lay-out die duidelijk maakt dat in de Hebreeuwse tekst de godsnaam gebruikt is. Waar ‘Heer’ in gewone letters voorkomt, is het geen weergave van de godsnaam.
In plaats van HEER kan ook een alternatief gelezen worden, bijvoorbeeld Eeuwige, Aanwezige, De Naam, He(e)re, God, Onnoembare, Enige, Levende.

De vragen:
Tor hier de letterlijke tekst die ik voor u even heb overgenomen. Ik wilde het eigenlijk hierbij laten en het commentaar aan de lezer zelf overlaten. Maar sta mij toe, om uw denken hierover zo nodig op gang te brengen, gewoon een paar vragen te stellen: Hoe heeft onze God zijn naam vanuit de brandende braamstruik zó uitgesproken dat hij voor Mozes verstaanbaar was?  Mozes had gevraagd: “Wat is de naam van die God die mij gestuurd heeft?” Toen antwoordde God hem: “Zeg tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN”. (Verklaring van de naam Jahweh”). Weer de vraag: hoe zou Mozes die naam zonder klinkers aan hen kunnen hebben overgebracht? En waarom zouden de vertalers die naam zo verborgen hebben gehouden? Denk aan het eerste en het derde gebod.
Ik word aangeduid als “mens”, maar mijn “persoonsnaam” is Piet Schreuder. Zoals ieder mens dat geboren wordt een naam krijgt kreeg ik die naam. Dat is om mij te onderscheiden van andere mensen. De aanduiding mens is in elke taal anders, maar mijn eigen naam blijft, in welk land ook, hetzelfde. Ik zou het niet graag anders willen omdat ik het gevoel zou hebben mijn identiteit, mijn herkenbare persoonlijkheid, te verliezen. U ook?
Er zijn vele goden, schrijft de Bijbel, en in nagenoeg elk land is die aanduiding anders. Maar de naam van de God van de Bijbel, “Jahweh”, is overal, soms in varianten maar steeds herkenbaar, hetzelfde. Mijn vraag: Zou Jahweh zijn naam verloochend willen zien?
Dat roept nog een vraag op. In de Bijbel wordt melding gemaakt van een tegenstander van Jahweh. Die wordt "Lucifer” genoemd, maar heeft verschillende aanduidingen, zoals duivel, satan, enzovoort. Die had het plan de macht van Jahweh over te nemen. Wat zou die tegenstander het liefst met de naam “Jahweh” willen doen?

Opmerking:
Er waren altijd mensen die hun gedachten zo konden overbrengen dat anderen die overnamen. Zo vonden die eerste denkers volgers en werden zij stichters van een gemeenschap. Er werd door hen voor de leden van die gemeenschap “gedacht”. Zij  namen in vertrouwen andere gedachten die niet in overeenstemming waren met de feiten bijna automatisch over. Is dat in vele gevallen nog zo? Of zijn vele mensen in de loop van de geschiedenis meer zelfstandig gaan denken en gingen zij meer waarde hechten aan persoonlijke studie van de Bijbel?
Is het zo, dat als een van die, oneerbiedig gezegd, “voorgekookte gedachten van een ander, die een stelling van een levensovertuiging werd, soms zo onbegrijpelijk was, dat de volgers die stelling dan maar afdekten met het religieus klinkende woord: “mysterie”, waarmee het slot werd gezet op het denken en de discussie daarover? Is het juist om daarom ook maar met die anderen mee te doen en over de naam van de Bijbelse God “Jahweh” het zwijgen toe te doen?
U veel succes en Heilige Geest toe wensende bij uw overdenking van dit punt. Het kan van belang zijn voor uw persoonlijke verhouding met onze God Jahweh.