zaterdag 13 februari 2021

Knipje en fluitje

                    KNIPJE EN FLUITJE 

Woorden, gesproken of geshreven, gebaren, gelaatsuitdrukkingen, het zijn allemaal middelen om te pogen je gevoelens en gedachten in je op te slaan en aan één of meer personen over te brengen. Of telepathie ook daaronder hoort, weet ik niet. Maar soms hoor je dat iemand sterk aan een bepaald persoon dacht en deze het volgende ogenlbik voor hem staat of van en over hem hoort. 
Toen ik tien jaar was, verscheen twee maal per week de bakkerswagen in onze straat. Hij posteerde zich driemaal wisselend van de ene plek naar de andere. Zo stond hij ook eens voor ons huis in het midden van de Maria van Gelrestraat. Tegenover ons huis was een plantsoen van vijfig meter lang en twtig meter breed. Behalve gras, stonden er twee kleine bomen en twee bosjes struiken. Als je dus nar de huizen tegenover jouw huis ging, moest je om dat plantsoen heen lopen. De bakkerswagen bestond uit een drie meter hoge bak en werd getrokken door een paard. Als de bakker zijn brood had afgeleverd, ging hij op de bok zitten, trok even aan de teugels en het paard zette de draf erin. Achterop de bakkerswagen was een opstapje, waarop wij, jongens, eens gingen staan om een eindje mee te rijden. 
Maar het mooiste zou zijn eens naast de bakker/koetsier te zitten om te zien hoe hij het paard aanzette, stuurde en stopte. Die kans kreeg je als je de bakker mocht helpen. Toen ik hem mijn diensten aan bood, zei hij bij een oude dame aan de overkant te vragen wat zij van de bakker nodig had. Ik ging naar die dame toe, diem na de deur te hebben geopend mij vagend aan keek. Ik zei haar, dat ik de bakker hielp en haar moest vragen wat zij van hem wenste. Zij zei vriendelijk: “Een knipje en een fluitje”. Ik voelde mij bij de neus genomen en ging terug naar de bakker zonder iets te zeggen. Maar ik had mijn doel bereikt. Ik mocht naast de bakker op de bok zitten, af en toe te teugels vast houden en zag en hoorde het paard klepperend over de straatstenen voor mij uitdraven. Op een gegeven moment deed het dier zijn staart iets opzij en zag ik hem tot mijn verbazing, onder het draven geweldige grote drollen uitpersen. 
Hier zag ik de oorsprong van de hopen paardendrollen, waar de zwermen mussen zich op wierpen, want in die hopen zaten voldoende onverteerde vezels, die de magen van de vogels konden voeden. Er was zoveel voedsel voor ze, dat er genoeg overbleef om de hoop te laten opdrogen en door de straatveger met een bezem op een brede schep te vegen, die hij in de kruiwagen of handwagen gooide. Soms waren wij, jongens, hem voor en vocht de ene groep tegen de andere met de paardenvijgen als materiaal om naar elkaar te gooien. Intussen wacht de oude, vriendelijke dame, nu al vijfentachtig jaar op haar brood. En dat knaagt aan mijn geweten. Want een knipje en fluitje waren vormen en kleuren van halve of hele witte broden. En wit werd het meest gegeten. Bruin, tarwe en volkoren, laat staan grof volkomen of wat tegenwoordig dies meer zij, was minderwaardig voedsel voor de minder draagkrachtigen. 
Zo zie je wat een verkeerd begrepen woord of uitdrukking teweeg kan brengen. De één vindt een grap om je een breuk te lachen, de ander vindt het ongepast.