De burgemeester van Arnhem had de bewoners van wijken en buurten voorgesteld "herinneringsmaaltijden" te organiseren om de aanval van de Airbornetroepen op Arnhem op 17-9-1944 te gedenken. Arnhem stond toen in de belangstelling van de gehele wereld. Het gezegde "een brug te ver" ontstond daarna. Bij de maaltijden was het dus passend enige woorden aan die aanval te wijden.
Voor de wijk Plattenburg kon men niemand anders vinden dan ik om die toespraak te houden omdat ik de enige was die wegens mijn leeftijd van 94 jaar en het dus persoonlijk meemaakte, daarvan een kort verslag te doen. Ik heb niet de gave van het spreken in het openbaar. Daarom had ik al eerder twee boeken geschreven waarin die geschiedenis beschreef. Ze werden in het Arnhems archief opgenomen. Ik hanteer echter ook het motto: als niemand het anders wil of kan dan moet ik wel. Ik typte vijf a-viertje vol met 18 punts letter, want ik zag en hoorde meer en meer dat hoger opgeleiden hun te houden toespraak uitschreven en daarvan gebruik maakten.
Hieronder volgt dat ingekorte verslag. Tot mijn grote opluchting verdween mij schroom, liet het papier in mijn binnenzak, sprak voor de vuist weg en kreeg ik na afloop een flink applaus, bloemen en langdurige complimenten. Ik voelde me lid van een familie. Dit garandeert niet dat ik een volgende keer niet dezelfde 'schroom' zal voelen. Mijn bewondering voor degenen die 'zomaar' hun woord doen, is nu wel groter geworden.
Voor mij begon de oorlog pas toen ik
buurvrouw Freijters hoorde huilen.
Ik was 15 jaar toen wij op 10 mei 1940 in de
MvGstraat wakker werden door een aanhoudend zacht ronkend geluid.
Toen we naar buiten keken zagen we wel 100
vliegtuigen ongeordend schijnbaar kalm van richting Westervoort naar de
binnenstad vliegen. Met een dreun zakte de IJsselbrug in elkaar en even later
de Arnhemse Rijnbrug.
De buren stonden allemaal in het
achterpaadje. Buurvrouw Freijters begon te huilen, want dit was geen oefening
meer, en zoon Kees stond aan de Grebbelinie. Ik ben na de de overgave daar naar
toegefietst en zag op de Grebbenberg twee begraafplatsen pal tegenover elkaar.
Links die van de omgekomen Duitsers, rechts van de gesneuvelde Hollanders, en
dacht aan de huilende moeders van die Duitse en Hollandse jongens die 4 jaar ouder
waren dan ik.
Agent Dake fietste door de straten en riep
dat we allemaal het huis uit moesten. Want Plattenburg lag aan de rand van de
stad die het eerste zou worden aangevallen. Ik nam de kat en 2 jonkies mee in
een tas, maar die sprongen in de JvArnhemstraat er al uit en holden naar huis terug.
Ons gezin kreeg onderdak bij de postbode Van Megen in de St.Janskerkstraat. Met
de zoon daar van mijn leeftijd ging ik naar de Eus.buitensingel kijken wat daar
te doen was. Een eindeloze stoet paarden en kleine wagens met balen stro reed
kalm richting binnenstad. Twee mannen in uniform op de bok. We gingen naar het
stationsplein waar Duitse motorrijders met soldaten in de zijspannen een
rustpauze hielden of ze op vakantietochtje waren. Toen wij te dichtbij kwamen,
schoot er één in de lucht. Wij jongens namen een paar dagen vrij van ons werk.
Dat vonden wij niet erg…
De vliegtuigen bombardeerden Rotterdam en
Nederland gaf zich over en werd door de Duitsers bezet. Na drie dagen keerden
we naar huis terug en het leven ging verder of er niks was gebeurd. Wel merkwaardig
dat ook de politie en de ambtenaren gewoon hun werk bleven doen. Erger was dat
de agenten de Duitsers meehielpen Joden uit huis te halen. Die kregen een gele
ster op de borst. Velen van mijn klasgenoten als Jopie v Gelder uit mijn straat
en Zetta Harvon uit de Novalaan zagen we nooit meer terug. Ik liep met Japie
Smaak uit mijn klas die een ster op had trots naar de stad. Gerrit Smeenk was
de brutaalheid zelve. Hij woonde in de Reinaldstraat hier vlak bij. Hij werd
tewerk gesteld in Hall Duitsland en zei daar: “Wacht maar tot de Tommies
komen”. Zijn vader kwam bij mij met de portemonnee van Gerrit, die hij toegestuurd
had gekregen. Een week later kwam hij met zijn portefeuille. Ik zei hem naar de
Sicherheitzdienst in het PGEM-gebouw moest gaan. Dar hoorde hij dat Gerrit was
overleden. Hantie Herder, vier huizen van ons af, zei, dat Gerrit over brandend
hout had moeten lopen en dat brandend over zijn lippen was gestreken.
Ik werkte op de Oeverstraat bij boekbinderij
Van Daal en op een dag in 1942 moest ik een pakje wegbrengen. De straten in de
binnenstad liepen vol mensen. Dat was de landelijke februaristaking tegen het
wegvoeren van de Joden. Ik waarschuwde de collega’s die ook de straat op
gingen. De volgende dag was het weer gewoon. De 4 jaren daarna mengden Duitse
soldaten zich tussen de mensen, alleen of marcherend in zingende groepen over
de Velperweg naar de Weimarkazerne. ’s Avonds en ’s nachts hoorden we vaak
gezoem en vlogen hoog in de lucht eskadrons van 20 Engelse vliegtuigen langzaam
over met afweergeschut van de Duitsers achter hen aan. Een keer leek een
vliegtuig geraakt te zijn en fladderde naar beneden. Halverwege richtte hij
zich op. Dat was om de Duitsers te misleiden. Als we gezoem hoorden doorkruisten
schijnwerpers opeens de lucht. Eén vliegtuig liet zijn 4 bommen achter de
spoordijk met zware dreunen vallen. De Coehoornkazerne werd gemist, 2 huizen
aan de Hoflaan ernaast lagen toen in puin. 2 doden. Nijmegen en de Rijnkade
werden per vergissing gebombardeerd. Gruwelijke verhalen.
De vader van de kort geleden overleden Appie
Roest was met anderen op de trein gezet naar Duitsland. Bij de Driepoorten reed
de trein langzaam en sprongen zij eruit.
Wij wenden er aan en lieten ons niet
weerhouden ‘s zaterdags en ’s zondags naar de stad te gaan. In de bioscoop, in
de zwembaden en in de bussen en treinen zaten we tussen de Duitsers in. Zo
waren er talloze incidenten en geruchten. In de overheidsgebouwen waren biljetten
op de muren geplakt met opschiften als “Roddelen schaadt uw volk” en “Vijand luistert
mee” en “Muren hebben oren”. Bazen die vol haat op de Duitsers scholden, waren
heel vriendelijk voor ze als ze werk voor hen moesten doen.
Dit was in het
kort de toestand waarin wij vier jaar leefden. En toen begonnen pas de gewelddadigheden
die wij nu na 75 jaar op aanmoediging van B&W bij een “gezellige” maaltijd
willen herdenken. Het word gezellig vind ik eigenlijk ongepast t.o.v. de
duizenden jongens van mijn leeftijd die elkaar moesten doden. In mijn ogen geen
helden maar slachtoffers. Om het bezit van het spoorviaductje O’beek Laag
schoten 300 jongens elkaar dood. Moeders huilden en Engeland en Duitsland. Er
was geen winnaar.
Toen begon het pas. In de nacht van 15-16
september vloog het Schaapsdriftpoortje met een daverende ijzeren klap in de
lucht. Toen de morgen aanbrak zagen we
de rails verwrongen overeind staan. Er kwam nog een trein aanrijden die voor
het kapotte poortje moest stoppen. Er sprongen allemaal ongewapende
geüniformeerde mannen uit die een praatje aan het hek van de spoorberm kwamen
maken. Het bleken krijgsgevangen Polen. Een uurtje later werden ze door een
paar officieren in de rij gezet en lopend afgevoerd naar de Weimarkazerne.
In de stad hingen pamfletten dat als de
daders zich niet aanmeldden zouden vooraanstaande Arnhemmers gefusilleerd
worden. Mijn vader was niet alleen voorzitter van Plattenburgerboys, maar ook
bekende antifascist, die voor Hitler gevluchte Duitsers onderdank verleende. Er
staat achter het Openluchtmuseum een monument van 6 slachtoffers en in de muur
in de Bakkerstraat is een stem gemetseld waar nog eens 6 namen van slachtoffers
staan. De zondag daarop, het was de beruchte 17e september, zat ik
voor moeder in angst en beven aardappels en appeltjes te schillen. Mijn kostje.
Elk ogenblik konden de Duitsers mijn vader ophalen.
Maar in plaats daarvan klonk opeens het
gedaver van dalende vliegtuigen met schietende kogels laag over de daken. Een
aantal gaten ziet u nog in de muur van het Hofje in de Magistraat. Het geraas hield
even op, maar zodra het weer aanzwelde vluchtten wij naar de gang en doken
onder de jassen, alsof die ons konden beschermen tegen de dodelijke granaten.
Aannemer Van Capelle, de oude wat dove vader van de buurvrouw die in de
Agnietenstraat woonde, stond doodkalm in de deuropening naar het tafereel te
kijken of het een spelletje was.
Het bleef een paar dagen stil. Wij, kinderen,
gingen op straat de lege hulzen zoeken. Er was geen water, geen melk en geen
brood. Wij gingen bij kolenboer Eggink op de Schaapsdrift met emmertjes water
halen, stonden in de rei bij melkzaakje Gerrits voor een pintje melk, en er was
een lange rei naast bakkerij Van Asselt voor elk een brood. Geruzie wie er
vooraan mocht staan. De gebrekkige mentaliteit van veel bewoners kwam aan het
licht. Aan mopperen geen gebrek.
Om de 3 plantsoenen stonden hekken, waarover
wij nooit mochten klimmen. Nu wel. Er was geen agent te zien. De jongens van
Van Ingen waren muzikaal en op hun gitaarmuziek zongen wij in afwachting van de
Canadezen die elk ogenblik de Plattenburgerweg zouden inkomen.
Vanuit het bovenraam zagen wij opeens 12
tanks door het broek vanaf Westervoort rijden. Ze gingen onder het kapotte
Schaapsdriftpoortje door. Het bleken Duitse tanks. De buurt keek toe en zag
gevangen landgenoten boven op de tanks zitten met een sigaretje op. Het vechten
zat er voor hen op. Bij de Oude Velperweg zagen we tot onze schrik dat de tanks
richting binnenstad en Oosterbeek reden.
Politie kwam weer te voorschijn. Weer met het
bericht dat we moesten evacueren. De Duitsers zowel als de Engelsen hadden dat
bevolen voor onze eigen veiligheid. Het bewaarschooltje aan de Plattenburgerweg
was een Rode Kruispost geworden. Vader en ik meldden ons direct aan. Er bleek
een nog een oude man in het souterrain in de Parkstraat te zitten. Met diens zoon
en een geleende handwagen wij er naar toe. Bij de Rijnbrug iets verder werd
gevochten. Vanaf de N.O.hoek Presikhaaf (nu heemtuin) werd met een mortier
granaten naar de binnenstad afgevuurd. We zagen de granaten in de lengte van de
spoorbaan vliegen. Bij de woning van de oude man vloog een granaat over ons
hoofd in de school van de Schoolstraat.
De oude man met wit haar en witte baard zat op
een ligstoel. We zetten hem met stoel en al op de wagen en reden door de
Hertogstraat de Velperweg op, waar van tegengestelde richting de ratelende tanks
reden. Hij leek net Sinterklaas. We leverden de man netjes in op de
Rodekruispost, gingen naar huis waar moeder en zuster al huisgerei op de
fietsen laden. Met zoveel spul als we dragen konden mengden wij ons in de
oneindige stoet families met hun spullen, waarop duidelijk een witte vlag moest
staan, vanuit de lucht te zien. Sommigen hadden uit V&D waardevolle dingen
gestolen en sjouwden die mee.
Arnhem werd zo goed al geheel ontruimd. Wij
waren evacués geworden.
Als u wilt weten wat er daarna met ons
gebeurde en wat wij na 9 maanden in onze straten en huizen terug vonden, staat
in mijn boek geschreven. Google maar in “Van Huis en Haard Verdreven”.
Hebt u nog vragen?