woensdag 11 september 2019

Herinneringsmaaltijd 17-9-194 in Arnoudstraat en Vreedenhoff

De burgemeester van Arnhem had de bewoners van wijken en buurten voorgesteld "herinneringsmaaltijden" te organiseren om de aanval van de Airbornetroepen op Arnhem op 17-9-1944 te gedenken. Arnhem stond toen in de belangstelling van de gehele wereld. Het gezegde "een brug te ver" ontstond daarna. Bij de maaltijden was het dus passend enige woorden aan die aanval te wijden. 
Voor de wijk Plattenburg kon men niemand anders vinden dan ik om die toespraak te houden omdat ik de enige was die wegens mijn leeftijd van 94 jaar en het dus persoonlijk meemaakte, daarvan een kort verslag te doen. Ik heb niet de gave van het spreken in het openbaar.  Daarom had ik al eerder twee boeken geschreven waarin die geschiedenis beschreef. Ze werden in het Arnhems archief opgenomen. Ik hanteer echter ook het motto: als niemand het anders wil of kan dan moet ik wel. Ik typte vijf a-viertje vol met 18 punts letter, want ik zag en hoorde meer en meer dat hoger opgeleiden hun te houden toespraak uitschreven en daarvan gebruik maakten. 
Hieronder volgt dat ingekorte verslag. Tot mijn grote opluchting verdween mij schroom, liet het papier in mijn binnenzak, sprak voor de vuist weg en kreeg ik na afloop een flink applaus, bloemen en langdurige complimenten. Ik voelde me lid van een familie. Dit garandeert niet dat ik een  volgende keer niet dezelfde 'schroom'  zal voelen. Mijn bewondering voor degenen die 'zomaar' hun woord doen, is nu wel groter geworden.

Herinneringsmaaltijd 17 sept.1944

Voor mij begon de oorlog pas toen ik buurvrouw Freijters hoorde huilen.
Ik was 15 jaar toen wij op 10 mei 1940 in de MvGstraat wakker werden door een aanhoudend zacht ronkend geluid.
Toen we naar buiten keken zagen we wel 100 vliegtuigen ongeordend schijnbaar kalm van richting Westervoort naar de binnenstad vliegen. Met een dreun zakte de IJsselbrug in elkaar en even later de Arnhemse Rijnbrug.
De buren stonden allemaal in het achterpaadje. Buurvrouw Freijters begon te huilen, want dit was geen oefening meer, en zoon Kees stond aan de Grebbelinie. Ik ben na de de overgave daar naar toegefietst en zag op de Grebbenberg twee begraafplatsen pal tegenover elkaar. Links die van de omgekomen Duitsers, rechts van de gesneuvelde Hollanders, en dacht aan de huilende moeders van die Duitse en Hollandse jongens die 4 jaar ouder waren dan ik.

Agent Dake fietste door de straten en riep dat we allemaal het huis uit moesten. Want Plattenburg lag aan de rand van de stad die het eerste zou worden aangevallen. Ik nam de kat en 2 jonkies mee in een tas, maar die sprongen in de JvArnhemstraat er al uit en holden naar huis terug. Ons gezin kreeg onderdak bij de postbode Van Megen in de St.Janskerkstraat. Met de zoon daar van mijn leeftijd ging ik naar de Eus.buitensingel kijken wat daar te doen was. Een eindeloze stoet paarden en kleine wagens met balen stro reed kalm richting binnenstad. Twee mannen in uniform op de bok. We gingen naar het stationsplein waar Duitse motorrijders met soldaten in de zijspannen een rustpauze hielden of ze op vakantietochtje waren. Toen wij te dichtbij kwamen, schoot er één in de lucht. Wij jongens namen een paar dagen vrij van ons werk. Dat vonden wij niet erg…

De vliegtuigen bombardeerden Rotterdam en Nederland gaf zich over en werd door de Duitsers bezet. Na drie dagen keerden we naar huis terug en het leven ging verder of er niks was gebeurd. Wel merkwaardig dat ook de politie en de ambtenaren gewoon hun werk bleven doen. Erger was dat de agenten de Duitsers meehielpen Joden uit huis te halen. Die kregen een gele ster op de borst. Velen van mijn klasgenoten als Jopie v Gelder uit mijn straat en Zetta Harvon uit de Novalaan zagen we nooit meer terug. Ik liep met Japie Smaak uit mijn klas die een ster op had trots naar de stad. Gerrit Smeenk was de brutaalheid zelve. Hij woonde in de Reinaldstraat hier vlak bij. Hij werd tewerk gesteld in Hall Duitsland en zei daar: “Wacht maar tot de Tommies komen”. Zijn vader kwam bij mij met de portemonnee van Gerrit, die hij toegestuurd had gekregen. Een week later kwam hij met zijn portefeuille. Ik zei hem naar de Sicherheitzdienst in het PGEM-gebouw moest gaan. Dar hoorde hij dat Gerrit was overleden. Hantie Herder, vier huizen van ons af, zei, dat Gerrit over brandend hout had moeten lopen en dat brandend over zijn lippen was gestreken.

Ik werkte op de Oeverstraat bij boekbinderij Van Daal en op een dag in 1942 moest ik een pakje wegbrengen. De straten in de binnenstad liepen vol mensen. Dat was de landelijke februaristaking tegen het wegvoeren van de Joden. Ik waarschuwde de collega’s die ook de straat op gingen. De volgende dag was het weer gewoon. De 4 jaren daarna mengden Duitse soldaten zich tussen de mensen, alleen of marcherend in zingende groepen over de Velperweg naar de Weimarkazerne. ’s Avonds en ’s nachts hoorden we vaak gezoem en vlogen hoog in de lucht eskadrons van 20 Engelse vliegtuigen langzaam over met afweergeschut van de Duitsers achter hen aan. Een keer leek een vliegtuig geraakt te zijn en fladderde naar beneden. Halverwege richtte hij zich op. Dat was om de Duitsers te misleiden. Als we gezoem hoorden doorkruisten schijnwerpers opeens de lucht. Eén vliegtuig liet zijn 4 bommen achter de spoordijk met zware dreunen vallen. De Coehoornkazerne werd gemist, 2 huizen aan de Hoflaan ernaast lagen toen in puin. 2 doden. Nijmegen en de Rijnkade werden per vergissing gebombardeerd. Gruwelijke verhalen.
De vader van de kort geleden overleden Appie Roest was met anderen op de trein gezet naar Duitsland. Bij de Driepoorten reed de trein langzaam en sprongen zij eruit.

Wij wenden er aan en lieten ons niet weerhouden ‘s zaterdags en ’s zondags naar de stad te gaan. In de bioscoop, in de zwembaden en in de bussen en treinen zaten we tussen de Duitsers in. Zo waren er talloze incidenten en geruchten. In de overheidsgebouwen waren biljetten op de muren geplakt met opschiften als “Roddelen schaadt uw volk” en “Vijand luistert mee” en “Muren hebben oren”. Bazen die vol haat op de Duitsers scholden, waren heel vriendelijk voor ze als ze werk voor hen moesten doen.

Dit was in het kort de toestand waarin wij vier jaar leefden. En toen begonnen pas de gewelddadigheden die wij nu na 75 jaar op aanmoediging van B&W bij een “gezellige” maaltijd willen herdenken. Het word gezellig vind ik eigenlijk ongepast t.o.v. de duizenden jongens van mijn leeftijd die elkaar moesten doden. In mijn ogen geen helden maar slachtoffers. Om het bezit van het spoorviaductje O’beek Laag schoten 300 jongens elkaar dood. Moeders huilden en Engeland en Duitsland. Er was geen winnaar.

Toen begon het pas. In de nacht van 15-16 september vloog het Schaapsdriftpoortje met een daverende ijzeren klap in de lucht. Toen de morgen  aanbrak zagen we de rails verwrongen overeind staan. Er kwam nog een trein aanrijden die voor het kapotte poortje moest stoppen. Er sprongen allemaal ongewapende geüniformeerde mannen uit die een praatje aan het hek van de spoorberm kwamen maken. Het bleken krijgsgevangen Polen. Een uurtje later werden ze door een paar officieren in de rij gezet en lopend afgevoerd naar de Weimarkazerne.
In de stad hingen pamfletten dat als de daders zich niet aanmeldden zouden vooraanstaande Arnhemmers gefusilleerd worden. Mijn vader was niet alleen voorzitter van Plattenburgerboys, maar ook bekende antifascist, die voor Hitler gevluchte Duitsers onderdank verleende. Er staat achter het Openluchtmuseum een monument van 6 slachtoffers en in de muur in de Bakkerstraat is een stem gemetseld waar nog eens 6 namen van slachtoffers staan. De zondag daarop, het was de beruchte 17e september, zat ik voor moeder in angst en beven aardappels en appeltjes te schillen. Mijn kostje. Elk ogenblik konden de Duitsers mijn vader ophalen.
Maar in plaats daarvan klonk opeens het gedaver van dalende vliegtuigen met schietende kogels laag over de daken. Een aantal gaten ziet u nog in de muur van het Hofje in de Magistraat. Het geraas hield even op, maar zodra het weer aanzwelde vluchtten wij naar de gang en doken onder de jassen, alsof die ons konden beschermen tegen de dodelijke granaten. Aannemer Van Capelle, de oude wat dove vader van de buurvrouw die in de Agnietenstraat woonde, stond doodkalm in de deuropening naar het tafereel te kijken of het een spelletje was.

Het bleef een paar dagen stil. Wij, kinderen, gingen op straat de lege hulzen zoeken. Er was geen water, geen melk en geen brood. Wij gingen bij kolenboer Eggink op de Schaapsdrift met emmertjes water halen, stonden in de rei bij melkzaakje Gerrits voor een pintje melk, en er was een lange rei naast bakkerij Van Asselt voor elk een brood. Geruzie wie er vooraan mocht staan. De gebrekkige mentaliteit van veel bewoners kwam aan het licht. Aan mopperen geen gebrek.
Om de 3 plantsoenen stonden hekken, waarover wij nooit mochten klimmen. Nu wel. Er was geen agent te zien. De jongens van Van Ingen waren muzikaal en op hun gitaarmuziek zongen wij in afwachting van de Canadezen die elk ogenblik de Plattenburgerweg zouden inkomen.
Vanuit het bovenraam zagen wij opeens 12 tanks door het broek vanaf Westervoort rijden. Ze gingen onder het kapotte Schaapsdriftpoortje door. Het bleken Duitse tanks. De buurt keek toe en zag gevangen landgenoten boven op de tanks zitten met een sigaretje op. Het vechten zat er voor hen op. Bij de Oude Velperweg zagen we tot onze schrik dat de tanks richting binnenstad en Oosterbeek reden.

Politie kwam weer te voorschijn. Weer met het bericht dat we moesten evacueren. De Duitsers zowel als de Engelsen hadden dat bevolen voor onze eigen veiligheid. Het bewaarschooltje aan de Plattenburgerweg was een Rode Kruispost geworden. Vader en ik meldden ons direct aan. Er bleek een nog een oude man in het souterrain in de Parkstraat te zitten. Met diens zoon en een geleende handwagen wij er naar toe. Bij de Rijnbrug iets verder werd gevochten. Vanaf de N.O.hoek Presikhaaf (nu heemtuin) werd met een mortier granaten naar de binnenstad afgevuurd. We zagen de granaten in de lengte van de spoorbaan vliegen. Bij de woning van de oude man vloog een granaat over ons hoofd in de school van de Schoolstraat.
De oude man met wit haar en witte baard zat op een ligstoel. We zetten hem met stoel en al op de wagen en reden door de Hertogstraat de Velperweg op, waar van tegengestelde richting de ratelende tanks reden. Hij leek net Sinterklaas. We leverden de man netjes in op de Rodekruispost, gingen naar huis waar moeder en zuster al huisgerei op de fietsen laden. Met zoveel spul als we dragen konden mengden wij ons in de oneindige stoet families met hun spullen, waarop duidelijk een witte vlag moest staan, vanuit de lucht te zien. Sommigen hadden uit V&D waardevolle dingen gestolen en sjouwden die mee.
Arnhem werd zo goed al geheel ontruimd. Wij waren evacués geworden.
Als u wilt weten wat er daarna met ons gebeurde en wat wij na 9 maanden in onze straten en huizen terug vonden, staat in mijn boek geschreven. Google maar in “Van Huis en Haard Verdreven”.

Hebt u nog vragen?