woensdag 19 augustus 2020

NAAR BERICHT


                                          NAAR BERICHT

Nou, zeg maar gerust: een zeer akelige, vreselijke mededeling. Houd je ergens aan vast. Nee, nog beter: ga maar zitten zodat je niet omvalt. Ik probeer hem zo voorzichtig mogelijk in vreemde woorden als superlatieven en hyperbolen of dode gewoontewoorden te verpakken om hem niet al te hard te laten overkomen. Daar komt-ie: “Tot mijn leedwezen geef ik u kennis van het heengaan van mij geliefde Leise. Ik zal haar in alle eerbied en dankbaarheid blijven gedenken. Ik hoop haar in een volgend leven, in het hiernamaals, weer te ontmoeten en te begroeten met een innige omhelzing`.
Laat gerust vanuit je hersenen je ogen branden en weerhoud de biggelende tranen niet. Het moet er toch uit. Dat lucht misschien een beetje op. We moeten ermee blijven leven, zolang we dat nog hebben.
Ik moet dat voorvoeld hebben toen ik tijdens mijn achtste levensjaar mijn handje op de koele kale vensterbank voor de hologige ramen zonder gordijnen legde en naar de lege huiskamer op de hoge Arnhemse Vogelwijk, Valkstraat 8, omkeek.

In deze tot voor een paar dagen geleden nog oergezellig aangeklede woonkamer liep mijn gestreste pappie vaak hevig strijdend tegen alle kwaad, gadegeslagen door mijn bezorgde maar volgzame mammie, op en neer, telkens zichzelf tot de orde roepend:“kalmte zal je redden!”Leise leise fromme weise, rustig, kalm, op eerbiedige manier. Hij moest en zou deze ellendige wereld verbeteren voor hemzelf, zijn gezin en alle mensen en dieren. En dat vooral in de jaren dertig terwijl de zorgvuldigheden dezes levens hem tegelijk in beslag namen. Zou Schubert hebben geweten dat het onbegonnen werk was toen hij De Onvoltooide componeerde?
Ik was in dit huis tot mijn achtste jaar opgegroeid aan de beschermende hand van mijn ouders, die mij onbewust overlaadden met Leise leise fromme Weise van Carel Maria von Weber en l´Arliciciénesswiete van George Bizet. Alleen van de laatste wisten mijn zusje en ik nog de melodie die tweemaal in die muziekstukken voorkwamen. Mijn vader had een grammofoon en die twee platen gekocht en mijn zusje en ik wisten precies de plek te vinden waarop je de naald moest zetten op de plek waar die melodieën, na door orkestmuziek ingeleid te zijn, opklonken, zodat daardoor die plek grijs werd gedraaid, intussen de melodie in onze harten groevende. En nu liet ik dit huis in de steek!

Ik wist daarna dat ik iets in mijn leven mistte, maar wist niet wat. Tot de melodie van Leise zestig jaar later opeens zomaar in me op kwam. Ik wist echter de naam niet meer, maar zocht en zocht maar,  jarenlang zeer volhardend. Tenslotte, ik schreef het je al, ik naar muziekhandel Bergman in de Koningstraat ging, waar ze gespecialiseerd waren in klassieke muziek. Ik kon niet anders dan de melodie met lalalala voorzingen. En toen gingen wij beiden op zoek naar die plaat.
Het ene na het andere muziekstuk klonk door mijn koptelefoon aan de toonbank. Tot we op een hoes de liefelijke Annelies Rothenberger op een stoel zagen zitten, de plaat uit de hoes haalde….. En daar was Leise leise fromme weise weer. De jongeman hoefde niet eens te vragen of ik haar eindelijk had gevonden. Hij zei meelevend: “Meestal verbonden aan een belangrijke gebeurtenis in je leven”. Sentimenteel verhaal hè.

Nu komt het. Ik deed het zo voorzichtig mogelijk. Een keer per week haalde ik de langspeelplaat uit de hoes en zette hem op de platenspeler. Het werd een gewoonte. En toch: opeens ontroerde de melodie mij niet meer. Had ik een overdosis gehad? Ik dacht aan het slotkoor van de 9e symfonie van Beethoven “An die Freude”. Ik zong in het 75 mensen tellend koor de baspartij. Zeven jaar. Veertien jaar met de andere bassen in een apart lokaal oefenen. De dirigent tikte net zo vaak in het midden af. Overnieuw beginnen, totdat het erin zat. Dan de eerste keren nog met de sopranen, alten en de tenoren in Musis Sacrum, de Arnhemse muziektempel. En dan de generale…. De vier solisten vooraan. De dirigent liep onder het zingen naar de achterkant van de zaal, kwam terug en zei dat we niet “alle menschen werden Brüder” moesten zingen, maar “Prüder”, want dan klonk het in de zaal als Brüder. Opnieuw. Weer tikte hij, nu al in het begin, af en zei dat één van de bassisten meer oog had voor de knappe alt Corrie Bijster, dan voor hem. Alle bassisten een rood hoofd…. En ik ben al zo gevoelig. Corrie Bijster keek lachend naar MIJ achterom. Nadien weet ik zeker dat veel dames ogen in hun rug hebben zitten.… Nu konden we verder met de generale.
Tenslotte, na nog wat tips, opdat, als we opeens moesten gaan staan, er geen stoel omviel. Hakken en tenen na een teken van de dirigent, op de grond zetten om bij het tweede teken als één man op te staan en uit te jubelen: Freud ich schöner göterfunken, tochter aus illusium, alle menschen werden brüder. ( ik schrijf de woorden van de dichter Schieler natuurlijk verkeerd).

Wat voor velen over de wereld het mooiste muziekstuk werd gevonden, werd voor mij een nachtmerrie. Ik verving het voor de 9e symfonie van Dvorak, getiteld “De Nieuwe Wereld”. Ik doe het voorzichtig aan. Die klinkt nu om de twee maanden uit de luidsprekers van mijn computer.
Toen ik met mijn vrouw en kinderen vanuit Spanje door Frankrijk reden, zag ik opeens de naam Arles staan. Ik nam onmiddellijk de afslag en liep met hen over de dijk langs Arles. Uit de diepte klonken de kerkklokken, in het muziekstuk door hoorns vertolkt. Ik vertelde hen het verhaal van het meisje van Arles, de Arlesciène. Ook haar niet teveel oproepen…. Leise leise, fromme Weise…. Kalmte zal je redden.

Naschrift:
Daarom had de vroegere tempel vierhonderd zangers en musici met vele muziekinstrumenten in vaste dienst. Nehemia mocht ze van de koning uit ballingschap mee terugnemen voor de herbouw van de tempel.


vrijdag 14 augustus 2020

Geleerd

                                           
Het volt nait mit om mit 30 groaden achter de computer te krupen, zou mijn Groningse opa hebben gezegd, als hij hier in mijn plaats achter de computer zou  hebben gezeten.  Daarbij levert het doen en laten van mijn kinderen en kleinkinderen ook zorgen op. Kleine kinderen kleine zorgen, grote kinderen grote zorgen luidt het.  Maar suffend met de hand onder het hoofd in mijn zithoekje levert op de duur ook nekpijn en schuldgevoelens op. 
Als geestverwant van een christelijke groepering is het altijd fijn te kunnen zeggen, dat je een aantal professoren en schrijvende theologen in je midden hebt. Ondanks zo’n laatst genoemde over de eerste zei: “Een professor weet veel van weinig en weinig van veel”. Hij zat bij de uitreiking van de laatste vertaling waaraan protestanten zowel als katholieken en niet gelovigen medewerkten, naast een bisschop. Die vroeg aan hem: “Geloof je nou echt dat wij en vooral de paus, het beest uit Openbaring is?” Het antwoord las ik niet.
Zij allen verklaren bijvoorbeeld dat geen mens alle Bijbelteksten en –gedeelten kan verklaren, hoe ook zij in hun colleges en preken hun best daarvoor doen.  Enige tegenspraak is dus nooit te vermijden. Toen zo’n professor, die je toch een hoop gezag toeschrijft, me zei, waar anderen bijzaten: “De schuld van de extreme weersomstandigheden, waaronder we nu gebukt gaan, is de schuld van de mens”. Ik heb echter een sterk vermoeden, dat sinds de schepping er periodiek pandemieën heersten, de Bijbelschrijvers, in deze tijd geleefd hebbende, zouden  hebben geschreven dat het Gods straffen waren met de bedoeling de mens als collectief tot beter inzicht te brengen. Zie de zondvloed.
Als de Bijbelse profeten en Paulus dit vermeldden, dan dekken we dat als verontschuldiging toe met “de cultuur en kennis van die tijd”. En wat vooral de schrijvers van de Nieuwtestamentische evangeliën en brieven betreffen: “Dat leed onder de grote controversen tussen de orthodoxe godsdienstige joden en de joodse christenen”. Die overgang bestaat nog steeds met vallen en opstaan, hoewel het christendom nu sinds een aantal eeuwen de grootste godsdienst (Katholieken en Protestanten samen) genoemd wordt, ondanks het toenemend aantal Moslims.

Ik heb geen flauw idee hoeveel mensen mijn blogs volgen, maar onze professor verzocht mij nooit daarin, ook niet in correspondenties, te schrijven wat hij mij toevertrouwde, met het toevoegsel, dat hij dat gezegd en geschreven zou hebben. Dat beloofde ik hem en zo je ziet, houd ik mij tot dusver daar aan. Hij verzocht mij echter kort geleden om NOOIT de naam van JHWH met klinkers uit te spreken en te schrijven, en dat ik dat aan anderen moet doorgeven. De reden: uitsluitend de hogepriester mocht dat één keer per jaar in afzondering driemaal fluisterend doen.

Daar ging mijn belofte. Ik gaf dat laatste door aan onze Arnhemse predikant. Deze zei, waar anderen bij waren, dat hij het met dat verbod niet eens was. Hij toonde zelfs dat het een onmogelijke zaak was bij de verkondiging van het evangelie. Hij gebruikte in zijn preek DE NAAM met de klinkers voluit. Je hebt wat die klinkers betreft niet veel te kiezen. Ons alfabet van vijfentwintig letters telt maar vijf klinkers. En HOE zou de priester de letters JHWH zonder klinkers fluisterend uitspreken?

Als de gedoodverfde grootste intellectueel Einstein heeft gezegd, dat geen mens, vroeger, nu en in de toekomst, nooit op alle vragen antwoord heeft, dan past mij dat in de eerste plaats zelf. Dus,  neem dit blogje voor wat het is, met vergeving van alle tekorten voor de medemens. Het antwoord op de vraag of bidden altijd helpt ondanks dat jij achter een gebed vaak zegt: niet mijn wil maar uw (Gods) wil geschiedde, is een oplossing te denken dat bidden wensen met overgave is. Ik heb zo meermalen ervaren dat ik van doodsangst na mijn gebed vroeger of later werd bevrijd.



dinsdag 4 augustus 2020

MULTATULI


Bresje   Kan het nog?
Zolang het nog kan, wil ik de paar dagen die mij nog resten, schrijven wat nog geschreven moet worden. In mijn flatje staan in de keukenwoonkamer een overvolle boekenkast en een wandmeubel waarin ongeordend op en in stapeltjes boeken staan. In de slaapkamer staan nog twee volle boekenkasten met boeken. Verder liggen overal op de vreemdste plaatsen boeken. De helft moet nog gelezen worden. Boeken zijn mijn vrienden, maar ze dringen zich wel een beetje aan mij op, want ik lees steeds trager wegens mijn afdwalende gedachten. Als ik een brief of zomaar een stukje schrijf, zoek ik naar de juiste woorden en zinnen waarmee ze mijn gedachten op de beste wijze kunnen worden weergegeven. Ik blijk gelukkig niet de enige schrijver met die gebreken, want één schreef: “Schrijven is schrappen”, en op de tv verschijnen soms foto’s van een pagina met de vaak met de hand geschreven originele tekst die op veel gedeelten doorgestreept zijn en woorden en zinnen werden door andere woorden en zinnen vervangen. Dan gaat het naar een corrector, die er altijd nog typ- en grammaticale fouten uit haalt.
Wat jij in vijf minuten leest was dan in een half uur tot stand gebracht. Schrijvers kunnen er zo wel een paar jaar over doen, voordat zij het manuscript  presenteren aan een uitgever, die het ondanks je vele moeite nog kan weigeren. En mocht het verschijnen dan kan een recensie in de krant, waarin het boek door de één als mooi en de ander als slecht beoordeeld wordt, de verkoop ervan beïnvloeden.
Eergisteravond stond ik voor de boekenkast in de woonkamer om te zien of daar een boek van de pas overleden schrijver Maarten Biesheuvel stond, die een tijdlang in een psychiatrische inrichting moest doorbrengen. (Ik ook, maar dan als l.l.vepleger). Ik stuitte op een flinterdun donkerrood boekje van 101 pagina’s, dat de titel droeg "MULTATULI als vijand van het godsdienstig bijgeloof en als verkondiger eener atheïstische wereldbeschouwing”.
Het was in 1920 uitgegeven door J.van Loon en bevatte een bloemlezing uit zijne ideeën, verzameld in opdracht van het bestuur der afd.Amsterdam van “De Dageraad”, ter gelegenheid van de herdenking van zijn honderdste verjaardag door J.Hoving, namens het Bestuur afd. Amsterdam. Maar het meest bekend is hij door zijn boek ‘Max Havelaar’. Multatuli is een pseudoniem van Eduard Douwes Dekker,de assistent resident namens de Nederlandse regering, gestationeerd in het toenmalig Nederlands Indië. Hij bracht echter de brute slavernij die Nederland uitoefende op de inheemse bevolking aan het licht. Het verhaaltje daarin over Saídja en Adinda werd algemeen bekend. Het paste precies in de kort geleden herdenking van de afschaffing van de slavernij.

Ik kon het niet laten liggen en ging aan het lezen. De naam Multatuli (multa betekent veel, en tuli gedragen). Ik herinnerde mij een geschrift van hem met de titel “1000 en 1 ideeën”, waaruit ik één in gespreksgroepen graag citeerde: “Niets is geheel waar, zelfs dit niet”.
En daar ging mijn nachtrust. Ik ben een avondmens, die in tegenstelling tot een ochtendmens iets tot stand kan brengen. Ik had slechts een gedeelte gelezen toen ik besloot toch naar bed te gaan, omdat een mens die gezond oud wil worden, daarvan voldoende moet nemen. Nou, vergeet het maar. De hele nacht denken en dat in woorden en zinnen samenvatten. Doodmoe tegen het krieken van de dag toch maar opstaan om die dag duizelig en met licht angst door te komen.

Ik begreep nu pas waarom mijn vader zich de ene maal een felle voorstander van het atheïsme toonde en de andere maal een christen, en soms bijna tegelijk. Het eerste hoofdstuk luidt : "Multatuli over den Godsdienst", en daaronder staat een uitspraak in cursief, die luidt: “Voor elk vrijen trotsch mensch is het een schande te gelooven. Deze heeft eerst te onderzoeken, grondig, tot inde diepte te onderzoeken, voor dat hij gelooft” (Dr.Ernst Horneffer).
Daaronder in kapitaal “EEN ZAAIER GING UIT OM TE ZAAIEN”. (Jezus)
Voltaire heeft gezegd: Si Dieu n’existait pas, il faufrit l’inventer. Zekerlijk. Alle macht is uit God. Wie macht wil is uit God. Wie macht wil, wil God. Wie macht, gezag, noodig heeft, maakt zich ’n God. Dit deden Mozes, Conficius, Numa, Columbus, Cortez. Dit deden alle volksleiders, wichelaars, toovenaars, priesters. Dit doen nog heden ten-dage ieder die heerschen wil. Het getal goden is zo groot als het getal begeerten. Bij iedere begeerte, een nieuwe god. (Ik citeer nog steeds uit het boekje). Leugens ontvingen de ouders…leugens geven zij hun kinderen, zo staat verderop. En zo volgen meer uitspraken die de gruwel van godsdienst aantonen.

Aan het eind, op blz.99 staat: “Er zijn weinig in de geschiedenis vermelde personen – ja ik durf zeggen: er zijn er géén – die ik zoo liefheb als Jezus. Och, ik zou hem zo graag kennen in z’n fouten! ’t Is onmogelijk dat iemand die van Jezus houdt voor zondeloos, hem zoo lief kan hebben als ik. Er is ’n zotte begripsverwarring in de meening, dat ik ’n vijand van Jezus wezen zou. Van de duizend en één christendommnen, ja! En ik beweer dat Jezus in die vijandschap m’n bondgenoot wezen zou. (idee 206).



donderdag 16 juli 2020

VEELSCHRIJVERS


Bresje             VEELSCHRIJVERS
Ik verdien respect. Had juist de Bijbel van begin tot eind gelezen, ontving ik Reinder Bruinsma’s dertigste boek, getiteld “Ik heb een toekomst”. Een paar dagen daarna viel Maarten ’t Hart's “Een vlucht regenwulpen” in de bus. De laatste louter uit nieuwsgierigheid omdat hij tegen de honderd boeken had geschreven die verdeelde recensies ontvingen. De hier genoemde werd tot de grond afgebrand, terwijl op de achterzijde het boek aanbevolen werd als het meest ontroerende.
De titel werd ontleend aan de opmerking bij het sterven van zijn moeder, wat hij in één zin vermelde met dat tegelijk een nooit eerder door hem gezien vlucht regenwulpen over vloog. Achter in het boek werden die regenwulpen zonder enig verband met het vorige nog eens genoemd. Dat het een onsamenhangend verhaal is, mag blijkbaar geen belemmering voor de verkoop uitmaken, want het boek haalde een oplage van één miljoen.
Zou de reden daarvan zijn dat hij terloops schreef dat hij de jongste professor in de biografie was ooit en daardoor een grote schare relaties had? In een interview op de t.v. verklaarde hij zich asociaal omdat hij na het ontbijt direct de hele dag in zijn tuinhuisje verdween en daar met schrijven artrose opliep. Hij las, schreef en leerde heel makkelijk en snel, zo vertelde hij. Zijn salaris dat hij bij zijn colleges ontving, vond hij belachelijk hoog.
Over het feit dat hij nooit een literatuurprijs kreeg en Astrid Roemer wel, klaagde hij dat dat mens niet eens schrijven kon.

Deze indruk van zichzelf en door anderen, leek hem echter net zomin te deren als zijn Belgische mede veelschrijver Herman Brusselmans, die maar liefst meer dan honderd boeken schreef. Ook hij werd scherp bekritiseerd, maar verklaarde tot zijn laatste snik te blijven schrijven. Een leuke opmerking van hem was: “Als je in België een stad verlaat omdat hij je niet aanstaat, dan kan je wel aan het lopen blijven”. Ik vind dat ook van toepassing bij het verlaten van een christelijke gemeenschap of politieke partij. Want ze bestaan de laatste veertig jaar bijna allemaal uit families: kinderen van kinderen van de oorspronkelijke leden die "de waarheid" hadden gevonden.

De vraag blijft of de uitgevers de boeken van beide schrijvers (en meer schrijvers) blijven uitgeven omdat ze erin slaagden op één of andere manier bekend te worden.
Ik ben door één boek voor mijn omgeving wat bekend, maar dat is niet aan de verkoop te zien.
Ik droom ook niet dat ik een schrijver als J.D.Salinger word, die met zijn enige boek “The catcher in the rye” (De vanger in het koren") de wereld schokte, wereldberoemd werd en in bijna alle talen verscheen. Zie mijn blog daarover.
Maar zo je ziet: ik blijf schrijven.


zondag 12 juli 2020

Piet Tjalsma



Na lange tijd geen blog te hebben geschreven vond ik het nu toch eens tijd worden. Je moet toegeven dat er sinds februari 2020 nogal schokkende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, waaronder de pandemie (wereldwijde) van de kwaadaardigste griep Corona, sinds mensenheugenis, de meeste aandacht in beslag nam, dus ook die van mij.
Als ik de mentaliteit van mens en mensheid daarbij in beschouwing neem, moet ik mijzelf herinneren aan het feit dat ikzelf tot die mensheid behoor. Ik moet zeggen: Piet kijk eens maar naar jezelf.
Mijn mede jongerenbegeleider Piet Tjalsma deed nooit zo gauw geschokt over ernstige gebeurtenissen en de verwachte gevolgen daarvan. Hij reageerde in een gesprek daarover altijd alsof hij verbaasd en kritisch was, maar je kreeg daarbij de indruk dat het hem een ‘zorg’ zou zijn’, van ‘nemen wat er komt en het beste ervan maken.’ Nu ook dat niet meer, want een paar maanden geleden stierf hij vlak voor zijn honderdste verjaardag. Een maand daarvoor had ik hem aan de telefoon en zei hij zo dankbaar te zijn zulk een hoge leeftijd te hebben. Maar, hem kennende, vond ik dat hij dat plichtmatig moest zeggen als Christen, lid van de ZdAdventbeweging.
Hij trok net als in Arnhem in Apeldoorn als een wat oudere vrijgezel jongeren boven de achttien jaar aan. De 25 km die ons scheidden werden door de jongeren fietsend overbrugd voor een dagje samen in de natuur met een sterrenrit, waarbij oudere adventisten tuisen de bosjes stonden opgesteld of ze niet van de uitgezette route afweken. Bij mij thuis zaten we na afloop allemaal op stoelen en banken of op de grond voor een glas limonade. Als er in Apeldoorn weer een districtsconferentie (zaliger nagedachtenis) was bleven de Arnhemse en andere jongeren uit de omstreek daar een weekend, waarbij ze werden ondergebracht bij de Apeldoornse leden.
Op het jaarlijkse Paasjeugdcongres in het houten noodgebouw Tivoli Utrecht, sprak ik een jongere in de hal aan, en zoals altijd, verzamelden zich een tiental jongeren uit alle windstreken van ons land zich om ons heen. Ik kreeg de leiding over de slaapplaatsen van de jongens in een school. Dat werd vanzelf een nationale kennissenkring en de andere Piet was daar ook vaak bij. De meisjes van die leeftijd zochten steeds meer dat gezelschap. De aangenomen dochter van de oud Indische predikant van Alphen, Hannie, presenteerde zich als speciaal vriendinnetje van Piet en mij. Hij was tijdens de politionele actie in toenmalig Nederlands Indië bij de verplegingstroepen en zo kende hij Van Alphen en zijn aangenomen dochter. Ze stond te juichen en te zwaaien als ze één van de Pieten op een toogdag zag binnenkomen. We kregen wel de steun van de Nederlandse jeugdleider Dirk Vink en later van zijn opvolger  Karel van Oossanen, maar in Arnhem niet van de nieuwe predikant Piet van Drongelen, die deze taak ambieerde. Hij kwam met ouderling Sjaak Piederiet mijn drukkerijtje binnenstappen en verzocht mij de kerk niet meer te bezoeken wegens mijn verkeerde invloed op de jongeren. Met als gevolg dat de volgende Sabbat een stel auto’s met jongeren voor mijn deur stond en mij mee namen naar de kerk. Daar hield Piet Tjalsma Piet van Drongelen aan de praat en leidden de jongere afgevaardigden uit het land mij naar mijn vaste zitplaats. De week daarop werd het Heilig Avondmaal gehouden en vroeg de ouderling mij bij aanvang een gebed uit te spreken. Bij de volgende preekbeurten van Piet kwam hij eerst naar mij toe en legde even zijn hand op mijn schouder als herstel van goede verstandhouding.
Met Henk Onkenhout en de zoon van de Amsterdamse koster, Gosse Weimar, maakten Piet en ik een reis naar Barcelona, alle Adventkerken onderweg aandoende, de nodige avonturen belevende. 
Tjal, zoals hij door velen genoemd werd, ging later in het jongenshuis op het landgoed Oud Zandbergen wonen, waar in het grote landhuis het landelijk bestuur zetelde. Er waren twee scholen  op het landgoed, en Piet werd daar de penningmeester.
Ik ging later eens na hoeveel Pieten er wel in de Adventkerk waren en kwam al gauw op twaalf. Die naam zie ik nu in 2020 niet zo vaak meer. Die ik kende zijn nu allemaal wachtend op de opstanding. Ik dien aan de beurt te zijn, hopende op een opvolger, die ook zelfwerkzaamheid en zelf denken van jongeren voorstaat.



dinsdag 14 april 2020

De maanden 2019



De laatste tijd, vóór de wisseling naar zomertijd 30 maart 2020-03-31, stond ik ’s morgens tussen 7.30 en 8 uur op, mede door de aandrang van katje Miepsie, die al om 6 uur zijn natte neus op de mijne duwde als teken dat het slapen nu toch wel voldoende was. Ik volg echter de tv-programma’s De Wereld Draait Door van Matthijs van Nieuwkerk van 7-8 uur op kanaal 1 en die van Pauw of Jinek van 11 tot 12 uur. Op kanaal 4 is er één van RTL; ook de moeite waard. Dus dat wordt heen en weer zappen. Dat maakt ook dat ik na een paar teksten lezen en gebed vaak pas om 1 uur -1.30 uur op bed lig.
Om tijd te winnen sla ik mijn ochtendwandelingetje van 20 minuten over en helaas soms ook de middagwandeling, waardoor ik toch etenslust en slaap ontbeer. Na elke maaltijd, vooral warm eten, suf ik éven op de bank en krijg ik aardige gedachten om op mijn website te zetten. Echter kijk ik eerst even in mijn inbox of er brieven zijn te beantwoorden. Dit in de vurige hoop dat die mooie gedachten nog in mij geheugen staan…. Ik ben geen Maarten ’t Hart of Herman Brusselmans, die elk ruim 80-100 boeken en artikelen schrijven en zich daarvoor heel asociaal (zeggen ze zelf) afzonderen. Gevolg:  broze botten en artrose. Maar ze beweren tot hun laatste snik te blijven schrijven.

In mijn vorige blog repte ik over de maanden 2020 die, naar mij leek, elk genoemde gesprekstafel ruim voldoende stof opleverden. Ik merk achteraf dat ook de laatste maanden 2019 aparte onderwerpen werden behandeld. Zo waren er de maanden ‘depressies, verwarden, psychoten, hittegolven, overstromingen, fijnstof, elk als reactie op krantenberichten. Die verschenen weer als gevolg van een reportage in één van de media. Je mag toch niet achterblijven….
Het meeste raakte mij de mededeling van de voorzitter van de huisartsenvereniging, die zei dat de meeste behandelingen van patiënten bestaan uit “geruststellen”. Ik had bij mijzelf en anderen al eens voorzichtig het gezegde ervaren: “Als de dokter verschijnt, de ziekte verdwijnt”.
Meer nog herinner ik mij het tweegesprek tussen Matthijs en neuropsycholoog Professor Scherder, die verklaarden elk een autistisch kind te hebben. Die van Scherder sprak pas op zijn zevende jaar zijn eerste woordje…. Je kijkt soms op tegen begaafden, zoals ik beiden beschouw, alsof hun leven volmaakt is en een voorbeeld is voor hun hoorders. Als ze beiden ook nog verklaren angststoornissen te hebben, ben je toch wel verrast en misschien een beetje gerustgesteld. Jij met je kleine of grote geestelijke handicaps bent niet de enige die ze hebben. Beide mannen hadden niet alleen vliegangst, maar durfden ook niet de snelweg op en de vrolijke Professor Erik Scherder vermoedde bij elk steekje in zijn hoofd een tumor.
Is dat ook zo het geval bij geestelijke verzorgers als predikanten? Je durft daar immers niet zo openhartig over te zijn? Waar blijft dan de wet op de privacy? Ik ontkom niet aan de gedachte dat Matthijs en Erik opeens beseften dat ze hun kijkers en hoorders weleens angst konden hebben bezorgd met hun presentaties in DWDD. Erik trad dan altijd op met een voorbeeld van de hersenen in zijn hand en verklaarde dat het bestond uit vele vlakjes (cellen) met elk een aparte eigenschap als geheugen, medeleven en medelijden, rekenkunde, hulpvaardigheid, enz. enz. Bij de ene persoon verschilde de kwaliteit van elk vlakje van de ander. Het denken bestond uit het onbewust en bewust contact maken tussen die vlakjes, alles het karakter vormende van de mens en zijn ontwikkeling.
Ik mis beide mannen op het scherm, alsmede Professor Robbert Dijkgraaf, die in dat programma als hoofd van de belangrijkste universiteit van natuurkunde ook altijd vrolijk zijn presentaties gaf, soms zelfs met andere specialisten op dat gebied.



donderdag 26 maart 2020

DE MAANDEN 2020


Had ik in januari de trubbels met mijn verplaatsing per fiets met de nodige depressie waarvan ik de familie en de Adventgmeente deelgenoten maakte, komt er in februari een berichtje aangeslopen over een griepje in China dat nogal slachtoffers eiste. Nou ja: China is een kolossaal land in oppervlakte en een aantal inwoners dat één op de zeven wereldbewoners telt. Daar gebeurt altijd wat. Is het niet dat ze daar honden eten, dan is het de economie met zijn dictatuur die een bedreiging voor de wereldvrede vormt.
En de media dankt haar bestaan aan het rapporteren van slecht nieuws en ieder mens heeft wel een beetje behoefte aan sensatie. Geen nieuws is goed nieuws, zo wordt gezegd. Maar het griepje in China bleek toch wel erg besmettelijk. En in maart kreeg je het gegooi in de glazen: het jaarlijkse griepje, dat ieder land treft, bleek een pandemie, dat zich dus razensnel moordzuchtig over de hele wereld verspreidde. In april werd het dagelijks nieuws met ernstige waarschuwingen door de autoriteiten, die in toenemende mate de bewoners gingen voorlichten over de mogelijkheden de besmetting te vermijden. De pest, de cholera en de meest recente Spaanse griep van honderd jaar geleden, werden erbij gehaald.  Eerst nooit veel van virologen gehoord, nu werden die deskundigen bij nieuwsberichten en praatprogramma’s aan het woord gelaten. Er werd naast handen wassen, afstand bewaren, vooral thuisblijven, zich in quarantaine (afzondering) te plaatsen geboden. Was het voorheen het gezegde dat Nederland zeventienmiljioen coaches en scheidsrechters telde, nu werd dat aantal op Corona toegepast. Geen wonder, zelfs virologen spraken elkaar vak tegen.
Tenslotte bleven er twee mogelijkheden de boventoon voeren: de vermelde quarantaine en de gecontroleerde beheersing, welke laatste voldoende weerstand in onze lichamen zou oproepen en als elke griep de virus machteloos maken omdat het geen slachtoffers meer zou kunnen vinden.

Hoe héb ik het lef de huidige wereldtoestand te vergelijken met de algehele toestand waarin de wereld zich zich sinds de profane en Bijbelse geschiedenis zich bevindt. De geschatte drieduizend christelijke groeperingen beriepen zich op de profetieën, vooral die in Daniël en Openbaring als vervulling van de voorspellingen  van de gebeurtenissen die vlak voor de komst van Christus zouden zouden plaatsvinden, op dit moment in vervulling vinden, vergetende dat die profetieën gegeven werden in de tijd vlak na het bestaan en zelfs tijdens hun bestaan van die profeten vervuld werden, en elke generatie dacht dat zulks in hun tijd zouden plaatsvinden.

QUARANTAINE

Maar is het werkelijk zo gek deze toestand te vergelijken met het algehele gebeuren wat er volgens de Bijbel (Gods Woord voor de mensen) plaats vindt? Teksten, zelfs hele verhalen, zonder ze zelfs als metaforen of symbolen te benoemen, zijn zo veelvuldig en duidelijk, dat een lezer daaraan met maar een half woord genoeg heeft. God heeft geen begin en einde; dus heeft het heelal dat ook niet. God moet toch ergens wonen? De Satan (Lucifer-Lichtdrager-Voorlichter van God Jahweh) werd als een bliksem op de aarde gegooid wegens zijn meningsverschil met onze schepper Jahweh die het heelal bestuurt. Satan was in principe dus al veroordeeld. God maakte deze planeet, die eerst was overdekt door een vloed, bewoonbaar voor mensen. Op een voor die mensen begrijpelijke wijze werd Gods tegenstander de gelegenheid gegund de mensheid te besturen volgens zijn van God afwijkende regels.        
Satan ging rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij kon verslinden, oftewel mensen trachten te beïnvloeden zijn nieuwe regels na te volgen.
Wij weten allen wat daarvan het gevolg was, is en zal zijn. Tenslotte zal God zijn geest over alle mensen uitgieten, zodat hun ogen open gaan en zullen erkennen dat er maar één God Jahweh is. (Er is geen andere, zo staat er). De taak van de heilige geest van Jahweh is altijd geweest: hij zal u overtuigen van wat kwaad is. Dat erkennen is voor God als rechter voldoende om het kwaad te veroordelen en uit te bannen. Het zal nooit meer “gedacht worden”” (zijn kop opteken).
God heeft en zal voorzien de mensheid van begin tot eind te redden door zijn rechterhand (uitvoerend bestuurder) naar aarde te zenden en te transformeren als mens, die door de heilige geest in staat was de verleidingen van Satan te weerstaan, wat tenslotte het eindoordeel was. God schept een nieuwe aarde (planeet) en hemel (dampkring) waar gerechtigheid heerst en geen dood, noch rouw en wat voor ellende ook, meer zal zijn.
Daarvoor was de huidige aarde in quarantaine geplaatst, zoals momenteel de mensen in quarantaine zijn geplaatst om het kwaad van het virus Corona uit te roeien. De lichamen kregen weerstandsvermogen. Zo ging het met alle eerdere virussen en zo zal het volgende en laatste grote virus worden verslaan.

dinsdag 17 maart 2020

WEEMOED



WEEMOED

Ik zit op een bankje in het park
achter mij een lindeboom met mijn
naam op het paaltje ervoor
wij kijken samen op wat eens
ons, mijn, landgoed was

met veel oude bomen, moerasje, ooievaarsnest
en rotte mispelboom om de vijver
het eilandje midden in
de bomen zijn na de oorlog omgezaagd
en de witte villa, het Esperantohuis afgebrand

zandkleipaden nu keurige brede paden
en dubbel brede geasfalteerden als een kruis
over lengte en breedte
drie heren in pak, docenten met pauze
lopen mij voorbij zonder naar mij te kijken

de middelste zegt:
hij weet ook veel van de Bijbel
ik sta op en ga naar huis
wat leeg
maar geen heibel

Piet


Ik ging naar Bommel om de brug te zien



Sonnet van Martinus Nijhoff 1934


Deel deze pagina


Het sonnet 'De moeder de vrouw' uit 1934 is wellicht het bekendste gedicht van Martinus Nijhoff. Het roept het beeld op van een psalmzingende vrouw op een schip, waarin de "ik" zijn eigen moeder meent te herkennen. Het gedicht begint met de (oude) brug over de Waal bij Zaltbommel, die in 1996 vervangen werd door een nieuwe brug die naar Nijhoff werd genoemd.

De moeder de vrouw

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd -
laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.


Nijhoff bezocht regelmatig familie in Zaltbommel, maar dit gedicht schreef hij naar aanleiding van een anekdote van zijn huisgenoot Hans Philips.


maandag 17 februari 2020

Storm op komst


Bres Storm op komst.

Zondag 9-2-20 13.00 uur

In de morgen afwachtend op de storm met waarschuwingscode oranje. Die zou uit het zuidoosten aan land komen, dus in het meer oostelijk gedeelte waar Arnhem ligt waar ik woon zijn kracht tonen. Af en toe een windvlaag te horen en te zien vanaf mijn tweede verdieping flat uitkijkend op een paar bomen voor de spoorbaan Arnhem Zutphen en daarachter de hogere bomen van de heemtuin.
Zojuist belde zoon Peter dat hij toch nog even de tien minuten verder fietsen liggend fitnesscentrum gaat met zijn smartphone bij de hand om te zien of hij met spoed terug naar huis moet.
Ikzelf twijfelde aan mijn morgenwandelingetje van een kwartiertje door het parkje naast me. Maar, zoals de laatste jaren gewoonlijk, is het al middag als ik dit ga schrijven. Nieuwsgierigheid heeft de voorrang boven alertheid of lichte angst, meer voor mijn kinderen dan voor mijzelf. Dus doet de telefoon zijn werk.

16.30 uur. Nog steeds geen storm. Komen wij er in Arnhem alweer goed vanaf? Zojuist reeds een trein voorbij. Ja, wel wat hardere langdurige windvlagen, maar niet om naar huis te schrijven. Miepsie, de kat, loopt wel over mijn toetsenbord en handen naar het raam om die wuivende bomen te zien. En Vitesse heeft gisteren toch alweer verloren en bleef door een wonder op de zesde plaats staan. Och, daar vallen de eerste regendruppels. Mijn moeder hield trouwens van harde wind. Als ze met haar zus Ida over de spoordijk liep, waar ik in een spoorweghuisje ondergedoken zat, struikelden ze door die wind vaak over de dikke ronde stenen langs de rails die op vijf meter afstand langs het huisje liep. Daardoor hadden wij altijd kip en konijn te eten. Bij het lopen daar naar toe van de zussen, kwam dan de één dan de ander een meter voor te liggen en konden ze bijna niet bijkomen van het lachen. Ida was trouwens net als haar zoon Linus wat ruw en onvoorzichtig. Zij bij hem achterop, hingen daardoor al eens in het hek langs de afsluitdijk wat bijna een afslijtduik werd. Als ik op weg naar Heerenveen om Abe Lenstra te zien bij hem achterop zat, zei hij met het hoofd schuin naar achteren: “Piet, we rijden nu tachtig km per uur. Als we nou over de kop slaan zijn we hartstikke dood”.
Linus zat in het spoorweghuisje met een ringvinger minder door een ongelukje in de Rotterdamse haven. Hij en zijn maat droegen een grote zuurstoffles op de schouders over een ijzeren loopplank. Linus gleed uit als achterloper en een punt van de fles viel op die vinger. Wij moesten elke week door de weilanden naar de dokter in Workum lopen om het wondverband te laten vernieuwen. Door de weilanden lopen was niet alleen korter maar ook veiliger. Voor de Duitsers hoefden we niet bang te zijn. Die zag je daar bijna niet. Maar de Engelsen die overvlogen schoten op alles wat ze in die weilanden zagen bewegen, dus doken wij af en toe de greppel in.
In het huis naast de dokterswoning stond een dienstmeisje te zingen “Voor het venster bloeien de laatste rozen”. In zag haar nooit, maar die heldere stem en dat liedje zal mij tot mijn dood begeleiden. Linus werd toch bokskampioen en tijdens een rondje door Vlaardingen wees hij op een machinefabriek en zei: “Daar werk ik”. “Wat voor werk?” vroeg ik. “Bedrijfsleider”. Mijn vrouw en ik bezochten hem en zijn vrouw en dochter in een dorp dat deels in Nederland en deels in België lag. Een man die voor zijn huis zat wees mij dat het nummer wat ik zocht in een zijlaan was. Wij drukten daar op een bel en de deur ging open. Wij reden door een oprijlaan langs een golfveld naar een landhuis waarvoor de familie al had staan wachten. Een zelf gebouwde zwembad met kleedkamers achter het terras was voor mijn vrouw Gerda en Linus een mooie gelegenheid om hun duikkunsten te tonen.
Linus kwam wat later in het d.w.-kamp Vledder dan ik. Wij voetbalden tegen de nieuwe lichting en ik passeerde als midvoor de beide achterspelers, maakte en doelpunt en stelde hen toen aan elkaar voor: “Linus, mijn neef Eiko van Duinen van vaders kant. Eiko, mijn neef Linus van moeders kant”.
De appel valt niet ver van de boom. Ze zijn inmiddels dood, mij met de herinnering achter latend.



woensdag 29 januari 2020

AAN Adventgemeente Arnhem


Arnhem, 29 januari 2020

AAN de Adventgemeente Arnhem

Van harte gefeliciteerd met het 95-jarig bestaan van de Adventgemeente Arnhem.

Na drie bijna ongelukken en vier keer te zijn omgevallen met mijn fiets, besef ik dat ik een gevaar voor mijn medeweggebruikers ben geworden. Ik wil voor het brengen en halen naar en van de Parkstraat 46 niet afhankelijk zijn van mijn kinderen of ten laste van geestverwanten komen. Daarbij kan ik nauwelijks meer de liedjes van het scherm lezen en de preek verstaan, mede door het overbodig gebruik van de microfoon. Daarom heb ik het besluit genomen de samenkomsten niet langer te bezoeken.
Dus zullen jullie het a.s. Sabbat zonder mijn taarten moeten doen....

Ik dank alle deelnemers, al of niet met een functie, dat ik aan de bijeenkomsten mocht deelnemen. De Arnhemse Adventgemeente is een fijne gemeenschap met veel verdraagzaamheid en openheid. De jongeren wil ik zeggen: blijf trouw aan de gemeente.
Mijn gezondheid is prima. De dokter belde dat ik mij niet bezorgd hoefde te maken voor het herhalen van het jaarlijkse onderzoek. Hij verwachtte dat hij wegens mijn leeftijd dat onderzoek door SHO (landelijk onafhankelijk onderzoek) laat uitoeren om medicatie te kunnen aanpassen indien er bijvoorbeeld ouderdomssuiker wordt vastgesteld.

Mocht iemand belangstelling hebben voor mijn schrijverij, waarop wat geschiedenis over de Arnhemse Adventgemeente staat, dan is dat te vinden op mijn website www.pietschreuder.blogger.nl. Mailtjes beantwoord ik altijd zolang mijn lichaam en geest het toelaten. Mijn wereld wordt kleiner en ik kom tijd tekort voor wat ik allemaal nog doen moet. Dus geen vrees voor eenzaamheid, vooral niet dankzij mijn kinderen, die meermalen per dag bellen of langs komen. Verdriet en geluk hielden mijn leven in evenwicht. Dat wens ik speciaal onze zieken en zwakken toe, mijn relaties en alle mensen en dieren.

Nogmaals: veel dank voor jullie getoonde vriendschap. Misschien zien we elkaar nog eens. Zo niet hier, dan bij Jezus’ komst.
Denk af en toe eens aan Kees Schreuder en Geertje van Dalen, die ik altijd als mijn ouders naast God en Jezus heb geëerd. Zij hebben tijdens het ontstaan van de gemeente veel strijd en armoede moeten doorstaan, maar het geloof behouden.

Hartelijke gegroet door jullie geestverwant

Piet Schreuder
p.schreuder2@upcmail.nl




vrijdag 10 januari 2020

BERICHT UIT HET HEELAL



Voordat je verder deze verhandeling leest even een waarschuwing. Een aantal aanduidingen zijn onder voorbehoud. Het onderwerp leent zich daar nu eenmaal toe voor een leek. Dat bespeur je wel onder het lezen.
6 December 2019 opende de radio met het opzienbarende bericht: “Er is een sein uit een ander sterrenstelsel opgevangen. Dit sein duurde niet langer dan een duizendste seconde.” Probeer nu niet te beseffen hoe lang een duizendste seconde is, en wat dit deeltje kan bevatten en of dat het een teken van buitenaardse intelligentie is dat met onze planeet contact wil maken; laat dat voorlopig maar aan Robbert Dijkgraaf en trawanten over. Hij is de directeur van het respectabele wetenschappelijk instituut voor natuurkunde en komt af en toe vrolijk opdraven bij het tv.-programma met de toepasselijke dubbelzinnige naam “De Wereld Draait Door”, al of niet vergezeld van gespecialiseerde andere natuurkundigen en zelfs van de “neuropsycholoog” Erik Scheerder, die voortdurend verschijnt met een nagemaakte herseninhoud in zijn hand, almaar vertellende hoe prachtig deze wetenschap is.

Om toch enig idee te geven waarom deze wetenschap zo belangrijk is, vertellen zij tussendoor dat nieuwsgierigheid de oorzaak is van alle wetenschap. Natuurkundigen houden ons bij over de huidige stand van de kennis over het begin en het einde van het heelal. Als iemand je heeft proberen uit te leggen met welke termen als “de oerknal” de onderzoekers zich bedienen dan bestaat de kans dat je hoofd gaat duizelen en zelfs krankzinnigheid om de hoek komt kijken. Om ver te kijken zijn hulpmiddelen nodig zoals in het kleine de microscoop en in het grote de telescoop. Omdat dit ontoereikend is voor de nieuwsgierigheid zijn op zeven strategische plekken op aarde geavanceerde telescopen geplaatst die zich bundelen om tot het voorlopig grootste gebied in de ruimte sterrenstelsels en hun bewegingen waar te nemen. Als je de publicaties van deze bevindingen enigszins hebt gevolgd dan weet je dat men slechts enige jaren geleden tot de ontdekking kwam dat een sterrenstelsel zomaar in een “zwart gat” verdween.
De “gewone” mens, in de vorm van de kritisch voetbalpsycholoog Jan Mulder, vroeg hij de geleerde toen wat er achter dat zwarte gaat zat. Dat wist de wetenschapper niet. Hooguit werd het benaderd met de uitspraak dat daar niets was. “Probeer dat niets dan eens te beschrijven” drong Jan aan. Ook dat konden Robbert en Erik en alle geleerden nog niet. Jan gaf het op met een twijfelende lange “óh”. Uit naam van allen: daarmee schieten we ook niet veel mee op. Het enige dat er aan werd toegevoegd was dat men nu ook in een zwart gat een “lichtpuntje” had gezien, wat het allemaal nog ingewikkelder maakte.

En vanmorgen, 8 januari 2020, kwam nog vóór de berichten van de vreselijke oorlogsdreigingen, de mededeling dat niet één of enkele sterrenstelsels in meerdere zwarte gaten verdwenen, maar duizenden melkwegstelsels dat deden. Een paar uur later werd bericht dat er in een melkwegstelsel een planeet was waargenomen die om een zon heen draaide op dezelfde afstand en in eenzelfde tijd als “onze aarde om onze zon” draaide en dat daar water aanwezig zou zijn. Samen met zuurstof de noodzakelijke voorwaarden voor “leven”.
Nog even beseffen hoe lang een “lichtjaar” is en wetenschappers met miljarden lichtjaren rekenen, dan begrijp je dat Robbert tenslotte net als voorloper Einstein zegt: “Wij weten nog geen tien procent van wat er te weten valt. Of nog sterker uitgedrukt: “wij weten eigenlijk nog niets”.

Dit alles over deze wetenschap waarnemende rest mij filosofie die uitmondt in een erkenning van het bestaan van een boven dat alles bestaande macht te erkennen, die geen begin en einde kent, en de radiogolven die blijkbaar geen afstanden kennen en toch contacten leggen. Ik mocht jarenlang in de Arnhemse Orkestvereniging bij de baspartijen in het slotkoor van de 9e symfonie van Beethoven mee zingen de woorden van de dichter Schiller: (vertaald) “Boven het sterrenveld moet een lieve vader wonen”.

Naschrift
Opeens herinner ik de blog, genaamd “Flits” die ik eerder schreef. Het ging over het ultrakorte moment van afwezigheid van alle zorgen, wat ik al fietsend vanaf het winkelcentrum ervoer. Het was onbegrijpelijk, maar gaf en overweldigend troostrijk gevoel. Geluk bestaat echt, concludeerde ik.
Zijn de sprookjes van Andersen en de gebroeders Grim metaforen? Ze beginnen immers allemaal met schijnbaar onoverkomelijke problemen, die op wonderlijke wijze worden overwonnen? Het recht zegeviert en ze leefden nog lang en gelukkig. Zijn de Bijbelverhalen dat ook? En de Bijbel in zijn geheel? In elk geval is het oudste boek “Job” als zodanig door onderzoekers erkend.
Van de Franse filosoof is de bekende uitspraak: “Ik denk, dus ik besta”.
Een romancier schreef: “In het diepst van mijn hart ben ik een god. Ik schep immers mensen, dieren en milieu?”. Het onderbewuste zoals een droom, is de neerslag van het bewuste. Het is onmogelijk dit alles met louter menselijk verstand te doorgronden. Zo is ook die flits en dat korte bericht uit het heelal onderworpen aan onze aanvaarding. Wij zijn immers ook ontstaan? En leven komt uit leven voort.
Tenslotte: Toen Mozes vanuit een brandende braamstruik van de vertegenwoordiger van God de opdracht kreeg het volk van God uit Egypte te leiden, vroeg hij aan de engel: Wie moet ik zeggen die mij gezonden heeft­, kreeg hij ten antwoord: “Jahweh is mijn naam” (wat betekent “Ik Ben”).  






dinsdag 17 december 2019

DE VOETBALLER EN HET FANTJE


                   DE VOETBALLER EN HET FANTJE

Het was een felle strijd. Het Nederlands elftal vocht om te overleven  voor het wereldkampioenschap. De tribunes zaten vol met veertigduizend schreeuwende, joelende, fluitende mensen die hun medeleven, af- en goedkeuring met gezang en gefluit lieten blijken. De commentator kon zijn stem nauwelijks boven dat oorverdovend ruisend lawaai verheffen. De trainer elftalleider Ronald Koeman keek streng en soms af- of goedkeurend toe. Af en toe stond hij van zijn zetel aan de rand van het veld op om zijn aanwijzingen te geven. Ook in talloze huiskamers en café’s over de hele voetbalminnende wereld keken de mensen uiterst gespannen toe, hun emoties niet onderdrukkende.
De lange slanke Nederlandse Marokkaan passeerde kunstig een paar tegenstanders en gaf van rechts een harde vlijmscherpe lage voorzet richting tweede paal. De kleinere oersnelle zwarte jongen raasde van links naar die paal en voordat die bal daar tegenaan zou ketsen, was hij daar en joeg hem zwevend oerhard in de touwen, onhoudbaar voor de keeper.  Het stadion was te klein. Het gejuich nam grote vormen aan. In de café’s en de huiskamers was het evenzo. Men viel elkaar om de hals en hupten schreeuwend in de maat op en neer.
De bal ging weer naar de middenstip voor de nieuwe aftrap. De spanning was om te snijden en het geluid wat het emotionele publiek voortbracht was een oorverdovend voortdurend geruis geworden.
Opeens werd het stiller tot doodstil. Een klein jongetje, een gebrild brokje mens was over het hek gesprongen en holde het verboden heilige veld op richting zijn grote beroemde oud landgenoot, de Nederlandse Marokkaan die deze prachtige voorzetten gaf. Dit was zijn kans. Hij rende op die voetballer, zijn held, af om hem maar aan te kunnen raken. De scheidsrechter legde het spel stil. Het publiek hield op met schreeuwen, juichen en fluiten. De voetballer sloeg zijn arm meelevend om hem heen en leidde hem zacht het veld af. Een stewart nam hem over en bracht hem terug naar zijn vader. De scheidsrechter gaf een stuitbal tussen twee tegenspelers en één van hen trapte de bal een eind verder in niemands land. De felle strijd ving weer aan. Vanaf de tribunes hervatte zich de eentonige storm van gejuich met samenzang, afgewisseld met harde windvlagen van oorverdovend scherp gefluit gepaard met een enkele knal of stuk vuurwerk. Enkele hooligans vlogen elkaar in de haren.
Ik wil Jezus ook zo als dat jongetje mijn held aanbidden. En de hele wereld mag het weten.


vrijdag 27 september 2019

BEKEND ZIJN


Bres                                                     BEKEND

In een blog schreef ik over Hemingway en Steinbeck. (Zoekt en gij zult vinden). Hemingway schreef voor mij alsof ik erbij was. Nog sterker: of ik het zelf was. Van Steinbeck kreeg ik het gevoel dat wij samen in de ziel van mensen keken die aan de rand van de samenleving hun tijd door -brachten. Ik bepaalde mij tot Hemingway en vertelde dat hij geschreven had wereldberoemd te willen worden, het werd en zelfs, net als Steinbeck, de Nobelprijs ontving voor zijn werk. En toen pleegde hij zelfmoord.
De Nederlandse kranten hebben moeite het hoofd boven water te houden. Radio, televisie en computer nemen in toenemende mate de berichtgeving en de achtergronden van het nieuws over. De Volkskrant geeft ruime plaats voor, wat de redactie noemt, “De Verdieping”. Als cadeau publiceerde deze krant op 20-9-2019 een pretentieus onthullend artikel genaamd “Spanje leerde Hemingway de zin van het leven en de dood”.

Weer las ik over de vervulling van zijn grote wens wereldberoemd te worden, dat werd en dat hij de Nobelprijs ontving als aanmoediging en voorbeeld voor anderen en daarop zelfmoord pleegde. Dat is op zichzelf beschouwd minstens merkwaardig. Er werden allerlei theorieën als oorzaak en gevolg van zijn zelfmoord geopperd. Errnest, zoals zijn voornaam was, zou zich het meest in Spanje thuis voelen en had contacten met Cuba, het land dat voortdurend in conflict leefde met Amerika. De kritiek op hem van Hoover, het hoofd van de CIA, was zo dreigend dat hij elk ogenblik verwachtte om het leven gebracht te worden. Daarmee kon hij niet leven.

Dat was één van de theorieën, geheel in tegenspraak tot de algemene beeldvorming die van hem gegeven werd: een avonturier, die oorlogen, de jacht op groot wild en stierenvechten romantiseerde, alcoholist werd en aan achtervolgingswaanzin ging lijden. Kortom: hij leidde een liederlijk leven, had geen kijk meer op zijn leven, voelde zich ondanks zijn vele schrijfwerk totaal waardeloos, welke instelling zo deprimerend was dat er niet mee viel te leven.

Volgens zijn vriend, de schrijver José Luis Cstillo-Puche, die nu ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag een expositie over hem heeft samengesteld, was dat echter allemaal uiterlijke schijn, bedoeld om de buitenwereld om de tuin te leiden. Hemingway was in wekelijkheid een timide en eenzame bangerik die niet met het licht uit kon slapen.

In plaats dat de roem en de nobelprijs hem stimuleerde tot een bevredigend verder leven en schrijven, werd het zijn ondergang.
Ook mijn indruk van de beschrijvingen over hem moet je maar nemen voor wat het is: onzekerheid over je werk met een waarschuwing.

Ik las biografieën van door mij bewonderde politici, geestelijken, schrijvers en componisten. Dat leverde voor mij grote teleurstellingen op. Een groot aantal van de door mij bewonderde en algemeen geroemde mensen  kwamen daaruit te voorschijn als ronduit zielig, gebrekkig en asociaal.
Ik ben opgegroeid in een gezin dat het geweldloze anarchosyndicalisme van Leo Tolstoi, Kees Boeke, Frederik van Eden en Domela Nieuwenhuis aan het christendom koppelde als voorbeeld voor een beter mens, totdat ik een opdoffer kreeg bij het lezen van Domela’s boek “Het handboek voor de vrijdenker”, dat Christus als een bedachte hopeloze idealist  afschilderde en schreef dat het bloed van de kapitalisten door de straatgoten moest vloeien.
Hoe valt het één met het ander te rijmen, vooral hoe kunnen de woorden, daden en lieflijke muziekstukken uit de eerst zo bewonderde personen voort komen? Leden zij een dubbel leven of schreven de biografen elk een periode uit hun leven?

Ik schreef al een aantal blogs met de titels “Terugblik 1, 2, 3 “ enzovoort. Een “autobiografie”. Het was als een blik op mijzelf voor mijn kinderen en kleinkinderen bedoeld. Die toonden altijd grote belangstelling voor hun voorvaderen die sommige eigenschappen aan hen hadden overgedragen. Ieder mens verstaat echter onder een letter, woord en zin iets anders, dus met die gedachte moet ik leven en hopen dat zij niet in dezelfde fouten vallen als ik. “Andermans boeken zijn moeilijk te lezen” schreef iemand eens. Zo moet ik ook mijn medemensen zien, met zijn goede en minder goed kanten.

De Arnhemse burgemeester had buurtbewoners van straten opgeroepen een “herinneringsmaaltijd” in hun straat te houden om te blijven onthouden dat 17 september 1944 een vreselijke strijd om hun stad gevoerd was. Ik deed wat vrijwilligerswerk omdat het moest en anderen het niet wilden of konden. Dus was ik, die tijdens die slag om Arnhem leefde, het slachtoffer en werd verzocht door de bewoners van die straten die dat wilden organiseren, bij die “gezellige” maaltijd een kort verslag te doen van die tijd van toen. Ik ben 94 jaar en moest dat hebben meegemaakt. Korte samenvattingen daarvan plaatste ik als blogs op mijn website.
En nu komt het merkwaardige. Ik moest tijden geleden lezingen houden als lid van Kerk en Vrede en de Jeugdbond Voor Onthouding. Ik ben geen spreker in het openbaar, zelfs niet na het volgen van een sprekerscursus. Ik deed dat met vreze en beven omdat niemand anders het deed. Na zoveel tijd was die vrees toegenomen. Maar ik kon er niet onderuit. Ik begon te letten op sprekers die op de televisie werden weergegeven en preken en lezingen hielden. Zij hadden nagenoeg allen een tablet, laptop of zelfs papier voor zich. Dat stelde mij enigszins gerust. Weken tevoren schreef ik teksten op en printte dat met een grote letter uit. Met zes tot tien A-viertjes op zak ging ik niettemin met spanning op pad. Tot mijn verbazing en opluchting…… Ach, lees mijn blogs maar. Daarop plaatste ik die lezingen.

Ik ontving de volgende dagen als ik wandelde van veel mensen lof. Maar er waren ook sommige goede kennissen, die mij opeens niet meer goedendag zeiden of zelfs mijn gezelschap meden. Het lot van de roem? Het standaardboek van Hemingway heeft als titel “Voor wie de klok luidt”.
Ik kan mij niet met hem vergelijken, maar kreeg even het idee dat voor hem roem de oorzaak van zijn dood kon zijn. 



donderdag 19 september 2019

NABETRACHTING LEZINGEN


Bres     NABETRACHTING LEZINGEN

Waar ik doorgaans de zenuwen van kreeg waren de uitzichten op vermoedelijk door mij te houden lezingen. Grote vreze voor black outs en foute woorden en zinnen dringen zich daarbij aan mij op. Ik was vergeten dat ik als jongere van de vredesbeweging Kerk en Vrede in de provincie ook enige lezingen had gehouden. Ik zat er verlegen mee dat na lange tijd weer te doen, maar nu ter gelegenheid van de landing van de Airborneparachutisten, die hun leven inzetten om ons van die wrede volgelingen van Hitler te verlossen. Zij werden als helden vereerd  en herdacht. Ik ben pacifist, dus antimilitarist en zag  mijn jonge leeftijdgenoten in uniform meer als slachtoffers die overal als helden vereerd werden. Hoe moet je dat uitleggen en hoe zonder je je van die verering af. Word je niet als laf beschouwd? Kwets je niet de massa mensen die net als jijzelf naar bevrijding van de wrede Hitler en zijn trawanten snakte?  Ik dacht steeds maar aan de tekst: “Vrees niet wat je zeggen zult; ik zal zelf jouw mond openen.” Ik moest nu bewijzen dat ik in de god Jahweh en zijn zoon Jezus geloofde die geweldloosheid preekte. Dat ik erelid van de EHBO was en veertig jaar lang les gaf aan leerlingen van de achtste leergoep gaf was niet voldoende om tegenover al dat militaire geweld te stellen. Ook het vrijwilligerswerk, waarmee de gemeente mij op allerlei manieren beloonde, zelfs met een boom met mijn naam ervoor in het park Presikhaaf, was zeer onvoldoende. In plaats van in militaire dienst te gaan, weigerde ik en bracht vier jaar in werkkampen door als oogstarbeider en heideontginner en tenslotte als leerlingverpleger in de rijkspsychiatrische inrichting Woensel.

Voor de maand september wisten de geestelijk verzorgster van Zorgcentrum Vreedenhoff en enige organisatoren van de “herinneringsmaaltijden” mij echter toch te vinden om voordrachten tijdens die maaltijden te houden over de bevrijding. Die maaltijden waren op verzoek van de burgemeester aan de bewoners van alle Arnhemse straten gericht ter herdenking van de 75 jaar geleden Slag om Arnhem, die op 17 september 1944 was aangevangen. Die slag moest beslissend zijn voor de ondergang van het nazisme van Duitsland. De geallieerden verloren die slag en daardoor ontstond in elk land het gezegde “een brug te ver”.
Bij die maaltijden zou het natuurlijk gewenst zijn dat er iemand aanwezig was die deze slag bewust had meegemaakt en erover kon vertellen. En daar was ik er één van wegens mijn 94 jaar en schrijver van enige regionale geschiedenisboeken. Ik heb altijd de gedachte gehad: als niemand anders het kan of wil, dan moet ik het wel doen, al is het met gemelde overspannenheid die mij vijf jaar van mijn leven kostte. Het overkomt je. Enige verlichting was dat ik ging opletten op de voordrachten van sprekers op de televisie die meestal een uitgeschreven tekst op een tablet, laptop of gewoon op papier voor zich hadden. Ook hielp mij een blog van de door mij bewonderde predikant-schrijver Reinder Bruinsma, die gewijd was aan dit onderwerp. Ik kreeg warempel de gedachte dat hij die zorg van mij op mijn blog gelezen had. Hij schreef dat elke spreker die in het openbaar trad zich blijkbaar veilig voelde met die voorbereide geschreven tekst voor zich. Bovendien begreep ik nu weer dat ieder die schijnbaar op zijn gemak in het openbaar optrad vóór en ook enigszins tijdens dat optreden die spanning voelden, zelfs voetballers vóór de wedstrijd, en dat dit ‘gezond’ was en je alert maakte. Zo betrad ik het plantsoen voor mijn vroegere huis in de Maria van Gelrestraat. Dat was echter een miniherdenking bij een kopje koffie en een koekje. De aankondiging was te gering gedaan, zodat buiten de drie initiatiefneemsters, een buurman en ik de enige deelnemers waren. In zo’n kringetje was het eenvoudig wat anekdotes uit het verleden te vertellen. De geringe spanning die ik vóór die tijd had, was voor niets geweest.


Arnoudstraat
De volgende uitnodiging was die van de bewoners van het gerenoveerde heel oude historische Arnoudstraatje van Plattenburg. Met papier op zak ging ik daar heen en vroeg onnozel: “Is hier wat te doen?”. Want er was een windtunnel van de luchtmobiele brigade geplaatst voor de kinderen en een tafel van vijftig meter lengte met ruim vijftig stoelen er omheen. Ik werd al gauw gesignaleerd en tegemoet getreden door de organisatoren en op een verhoogde stoel ter hoogte van het midden gezet, iets achteruit, zodat de deelnemers en ik elkaar konden zien. Microfoon was niet nodig, want ik heb een luide stem, wat later door de toehoorders werd bevestigd. Ik had de initiatiefnemer per e-mail vier foto’s van de straat van 175 jaar geleden gezonden. Die hadden ze afgedrukt en het was een druk gedoe om me heen om de oude boerderijen, winkels, huizen enzovoort te herkennen.En toen gebeurde voor mij het wonder. De maaltijd was gereed en de leider vroeg een paar minuten stilte. Daarna kondigde hij mij als spreker aan. En….. ik liet de zes velletjes papier in mijn binnenzak zitten en deed mijn verhaal driekwartier lang uit mijn blote hoofd. Na afloop grote bos bloemen en klaterend applaus.Ik had thuis al gegeten om half één en hier was de aanvangstijd vier uur, dus nam ik de fiets, hielp men mij bij het opstappen en van de stoep afrijden. Met veel gewuif huiswaarts, een beetje trots ook nog. Twee van de vier hobbels waren genomen.

Wetenschapscafé
De volgende was al de dag erna om aan het verzoek te voldoen van de geestelijk verzorgster van Zorgcentrum Vreedenhoff, Florie van der Hoek. Mij werd gevraagd in het “Wetenschapscafé” de geschiedenis van het landgoed Presikhaaf te vertellen. Ik kwam daar precies op de vastgestelde tijd van 15.30 uur. Het was in de grote kerkzaal, die ruim vijftig zitplaatsen telt. Ze waren tot de laatste plaats bezet en toen ik van achter uit de zaal binnen kwam was het doodstil. Ik kwam van achter uit de zaal en liep op mijn dooie gemak door het midden van de twee rijen naar het podium, mompelend:”Nou, wat een belangstelling.” Een dame kwam me tegemoet, stelde zich voor en vroeg of ik vóór het podium op een stoel met een lessenaar voor me plaats wilde nemen of iets anders wilde. Ik verkoos op het podium achter de halfgrote tafel plaats te nemen waarop ik mijn tekst kon leggen en de zaal kon overzien. Daar zat ik dus: moederziel alleen, maar een beetje heerszuchtig ten opzicht van die zwijgende mensen met starende blikken. Ik dacht aan een vroegere medepatiënt in het ziekenhuis, die zei: “Nemen wat er komt en het beste ervan maken”. En mijn eigen gezegde:“Het overkomt je”. Ik moest zelfs even lachen toen ik één van de tien pagina’s op het verkeerde moment pakte. Het leek of dat er juist bij hoorde. Toen ik het laatste velletje pakte bleek er alleen maar te staan: “Zijn er nog vragen?” Want ik had geleerd dat de zaal zich dan juist ongemakkelijk voelde. Een toehoorder stak toch zijn vinger op en riep alsmaar “batterijen!” Ik vroeg wat hij daarmee bedoelde. De assistente kwam n aar me toe en zei: “Hij zegt ‘wasserijen”. Mijn oren weigeren soms in hoge ruimten bepaalde medeklinkers op te nemen. 
Nu had ik geen papier met vragen en antwoorden, dus vertelde ik dat de zeven wasserijen hun bestaan op Schaapsdrift te danken hadden aan de daar langs lopende beek die door de Karthuizer monniken daar uitgegraven was. Ik wilde na de bevrijding als één der eersten de stad in om te zien of onze woning nog bewoonbaar was en wist de sluipweggetjes tussen de wasserijen, want er stonden overal wachtposten die je de weg naar de nog verboden stad verhinderden. Ik kon zo de eerste keer onze woning zien. Zonder het te beseffen was ik weer uit het blote hoofd een kwartier aan het vertellen.
Na afloop kreeg ik het boek “Knielen op een bed violen” en een langdurig applaus. De zaal liep langzaam leeg en een aantal oude bekenden kwamen met foto’s naar me toe om herinneringen op te halen. Het was ronduit gezellig. Een flatbewoner begeleidde mij naar huis wegens mijn onzekere benen.Nog één hobbel te nemen.

Maria van Gelrestraat
Ditmaal was er een betere aankondiging in meervoudig kleurendruk in de omgeving verspreid. Ik had al eerder de voorzitter van de buurtvereniging Plattenburg, waarvan ik lid ben, gevraagd of het initiatief voor de maaltijd door Loes, Lea en Jopie namens de buurtvereniging was genomen. Maar deze zei dat het daarvan los stond en hij wist dat vooral Loes meerdere zaken in de wijk (of straat) buiten de vereniging deed o.a. voor en door haar fietsclubje van enige dames. Ik zei dat ik niet de vereniging in de wielen wilde rijden. Daar reageerde hij niet op. Eind van de maand kregen alle buurtgenoten een uitnodiging voor een gratis maaltijd, opgeluisterd door acts van een goochelaar voor de kinderen, zonder dat het verbonden werd met de herinneringsmaaltijden”.Ik voelde me daardoor wat vrijer om aan het verzoek tot een bijdrage aan de herinneringsmaaltijd te leveren. Daarvoor was de kleine zaal van Vreedenhoff beschikbaar gesteld. Ook hier was ik prompt om half vier en betrad ik de ruimte waar twee lange tafels stonden opgesteld met 35 stoelen er omheen die allen reeds bezet waren. Ieder met een bord en garnituur er voor. In het midden waren twee stoelen vrij gehouden. Ik werd naar die één van doe stoelen geleid waarop ik plaats nam.


Direct daarna kwam de wethouder naast me zitten. Ik hoorde aan zijn tongval dat hij van Groningse oorsprong was en na het voorstellen had ik dadelijk een goed onderwerp. Ik vroeg of hij net als mijn vader elke 28e augustus naar zijn vaderstad ging om de bevrijding van Bommenberend te vieren. Dat was een plaatselijke herdenking van de geschiedenis van eeuwen geleden. Hij begon spontaan het Groningse straatliedje te zingen, waar bij ik direct inviel. Zo zongen we samen als duet , o schande van mijn  voornemen om de maaltijd ernstig te houden: Het peerd van Ome Loek is dood, hartstikke dood.  Na dat Loes had medegedeeld dat de maaltijd geserveerd werd en dat rekening was gehouden met vegetariërs en geheelonthouders omdat de initiatiefnemers niemand wilde kwetsen. Daarna gaf zij de wethouder het woord, die mededeelde dat hij het initiatief loofde en er in Arnhem al 45 van dergelijke maaltijden was gehouden. Toen hij weer naast me zat werd mijn persoontje aangekondigd.

Ik werd aan het hoofd van de tafels op een verhoogde soort rollator met zitplaats gezet en hield zonder vrees mijn betoog. Ik was er wel aangewend dat men dat onder doodse stilte aanhoorde en na het slot applaudisseerde. Het zaaltje liep langzaam leeg, behoudens alweer enige bekenden uit de oude buurt die fotos uit het verleden bij zich hadden zodat er een gezellig half uurtje aan werd geplakt. Ik heb bij elke lezing zo tactisch mogelijk verteld dat mijn vader van anarchistisch syndicalistische huize kwam en bij nader inzien overging tot het christelijke geloof, waardoor ik nu de Sabbatvierende gemeenten als die van De ZDBapisten en ZDAdventisten bezocht.
Een buurtgenoot vroeg ik mij naar huis te begeleiden, wat hij graag deed. Missie volbracht zover ik weet. De avond voor de televisie kon mijn vreemde gevoel niet doen verdwijnen en de dag erna moest ik voortdurend aan Hemingway denken, waarvan ik in een blog had geschreven dat hij wereldberoemd wilde worden. Dat werd hij, kreeg zelfs de nobelprijs voor literatuur en schoot zichzelf toen dood. Het gevoel drong zich aan mij op dat ik nu in staat was om een vermoeden te hebben om zijn zelfdoding te verklaren. Ik heb opnieuw een drang om nieuwe blog te schrijven.
Voorlopig even niet om de laatste speciale gebeurtenissen te verwerken.