Bres - November 2017
De
exotische, de toespraak, de verzoening
In mijn straat, beginnend
met mijn middagwandeling door het parkje naast ons flatgebouw, komt me een jong
mens tegemoet. Een plat, rond gezicht met ogen die je net niet spleetjes kunt
noemen. Geheel in onbestemd buitenlands klederdracht. Pofbroek à la Don Kozakken,
nauw strak leren glinsterend vestje, bruin kapje op dat alle haren bedekte,
behoudens twee bruine vlechtjes die een eindje over haar rug hingen. Ze was wat
minder lang dan ik; zo’n 1.70 meter.
Ik zei haar goedendag; ze
bleef staan en keek mijn zwijgend aan. Ik vroeg: “woon je hier?” Ze antwoordde
niet en bleef mij strak aankijken. “Kan je de weg vinden?” vroeg ik. Ze zei
niets en bleef me strak aankijken. ‘Spreek je Engels”, vroeg ik verder, nu in
mijn gebroken Engels. Weer geen antwoord en die starende blik. Ik vroeg:
“Duits?” Geen reactie. Ook niet op mijn laatste poging: “Chinees?” Wel die
verdoofde, starende blik.
Ik ging er maar van uit,
dat het een ‘zij’ was, en dacht: ‘als ze hier is gekomen, weet ze de weg terug
ook wel te vinden’, en liep door.
Na twintig minuten had ik
het wandelingetje er op zitten en naderde de deur van het flatgebouw. Daar
stond zij onder het afdakje bij het belpaneel. Ik kreeg het vermoeden, dat zij
bij iemand, die even weg was, logeerde, zich had buitengesloten door geen
sleutel mee te nemen en zij wachtte op de terugkomst van haar gastvrouw. Ik
wees naar de namen op het paneel en zij wees naar nummer 124. Het bordje daar
was wit, dus nog geen naam van een nieuwe bewoner. Op mijn bellen daar werd
niet open gedaan. Het was smerig kil, druilerig weer en ik besloot haar de toegang
tot het flatgebouw te verlenen en bracht haar naar woning 124, toevallig op
mijn galerij, tweede verdieping. Daar werd op de huisbel daar ook niet gereageerd.
Ik riep de hulp in van wel
twaalf passanten. Niemand lukte het contact met haar te krijgen. Zo bleef ik
alleen met haar staan, hopende dat de bewoonster na haar mogelijk werk binnen
een half uurtje na vijf uur zou arriveren.
Het smerige weer liet mij
niet toe, haar daar achter te laten. Ik nam haar mee naar mijn huis. Toen ze in
de stoel tegenover me zat, wees zij naar haar mond. Ik gaf haar een
boterhammetje en een kopje vruchtenyoghurt en belde de politie. Deze verbond me
met de meldkamer. De persoon daar zei me: “Daar doen wij niets aan. Zet haar
maar weer op straat”. Ik belde de woningstichting, die mij met diens meldkamer
verbond. Hetzelfde antwoord: “Is onze zaak niet; zet haar maar weer op straat”.
Ik dacht: ‘de politie is je beste vriend en de woningstichting kent de bewoner
en zou mij misschien met die persoon in contact brengen’. Niets van dat alles.
Ik wil als man met een
vreemd meisje in huis geen praatjes hebben, zoals je die wekelijks in de krant
leest; dus bracht ik haar weer naar 124 in hope dat de zaak zich wel spoedig
zou oplossen. Om half zes bleek ze inderdaad weg. De volgende dag hoorde ik dat
zij bij een buurvrouw om half zeven op de ramen had gebonsd en dat de
vreemdelingenpolitie haar had opgehaald.
De volgende dag ontving ik
een mailtje van de woningstichting, die mij dank betuigde. Kennissen uit de
buurt en de nabij gelegen wijk Presikhaaf, en mijn dochter, belden mij op zeer bezorgde strenge toon, dat ik nooit,
maar dan ook nooit meer vreemden mocht binnen laten.
Dat was het dan. Voor mij
een onbevredigende zaak.
Je zult maar op een
excursie zijn in China, door een noodstop van het reisgezelschap af raken, een
gehucht binnen lopen en geen woord Chinees kunnen spreken, en de bewoners geen
Nederlands, Engels of Duits…., zelfs geen Esperanto.
Ik deed een brief aan de
bewoonster van 124 in haar bus. Buren hadden mij verteld dat daar een Turkse
dame was komen te wonen. De volgende dag kwam echter een beschaafd uitziende en
Nederlands sprekende dame met de brief in de hand aan mijn deur om te verklaren
dat zij geen enkele relatie met het vreemde meisje had of heeft gehad.
De volgende brief die ik
ook zond aan degenen, die mij probeerden te helpen en waarvan ik de
e-mailadressen had,
Beste buurvrouw van
nr.124,
Gisterenmiddag, dinsdag
14-11-2017 tussen 16.30 en 18.00 uur ontmoette ik een persoon in onze straat
in buitenlandse kleding. Ruime plofbroek, Ik kon niet onderscheiden of het een
jongeman of jonge dame betrof. Op mijn groet en vraag of zij de weg zocht,
bleef zij staan en keek mij zwijgend aan. Ik vroeg of zij Engels of Duits sprak
en uit welk land zij oorspronkelijk kwam en waar zij woonde.
Zij bleef mij zwijgend
aankijken. Dus liep ik maar door.
Na terugkeer van mijn
wandelingetje door het park stond zij (ik ging ervan uit dat het een jonge
vrouw as) in de portiek van ons flatgebouw. Ik wees naar de naambordjes, en zei
wees naar nr.124, waar geen naam bij stond. Op mijn bellen werd niet
geantwoord. Zij had geen sleutel, dus liet ik haar het flatgebouw binnen en
liep met haar mee naar 124. Van die woning had zij natuurlijk ook geen sleutel.
De deurbel deed het ook niet, dus bonkte ik op de deur en ramen. Vergeefs.
Misschien was zij
tijdens jouw afwezigheid voor een wandeling even de deur uitgegaan, echter
zonder sleutel. Daar stond zij (of hij) in die kille koude motregen.
Ik nam haar mee naar
huis in de hoop dat jij na je afwezigheid om 17.00 uur zou thuis komen. Met
gebarentaal gaf zij aan te willen eten. Ik gaf haar een boterham en een kopje
vruchtenyoghurt. Ik belde intussen de meldkamer van de politie en van Vivare.
Antwoord van beiden: “Zet haar maar weer op straat. Wij kunnen daar niets aan
doen”.
Ik ging weer met haar
naar 124. Nog niemand thuis. Ik heb de buren erbij gehaald, die zeiden dat daar
kortgeleden een Turks meisje was komen wonen. (Hoorde later: Hollands meisje)
Ik haalde er nog een stuk of twaalf buurtgenoten erbij, die ook niet wisten wat
zij met dit geval aanmoesten. Ze vroeg een buurtgenoot om een shagje en vuur om
te roken. Niemand wilde haar zolang in huis opnemen, ik kon dat ook niet vanwege
de praatjes die konden ontstaan en de onveiligheid die tegenwoordig vaak
vermeld wordt. Dus bleef zij daar alleen voor de deur staan. Later bedacht ik
dat het een aan gerelateerd drugsgeval kon zijn.
Om 17.30 uur ging ik
weer kijken. Ze stond er niet meer. De volgende dag vertelde een buurvrouw dat
zij om 18.30 uur bij haar op de deur had gebonsd, en later door de
vreemdelingenpolitie was opgehaald.
Ik neem aan dat jij toch
op tijd thuis kwam zodat zij niet kou vatte. Niettemin hielden ik en de buurtgenoten
er een onprettig gevoel van over.
Ik hoop dat jij de
oplossing vindt om haar te begeleiden en de juiste weg te wijzen naar een beter
en zekerder leven. En dat jij voor jezelf en deze persoon spoedig een goede
plek vindt in onze samenleving en jij vooral in ons flatgebouw.
Met vriendelijke groet,
Piet Schreuder (92 jaar)
Ernst Casimirlaan 134
Tel. 3616337
De toespraak
De volgende dag werd om 15.00 uur op het pleintje het zwartboek overreikt aan de
vier managers van de woningstichting. Er waren ongeveer dertig bewoners aanwezig,
inclusief de managers en het kandidaat-raadslid van de Socialistische Partij
met haar assistente.
Wij
wonen hier in een flatgebouw (gestapelde woningen) van drie verdiepingen, vier
stuks op een vierde verdieping. Een bewoonster die al enige jaren hier naast
haar moeder was komen wonen, kreeg veel gebreken aan haar woning. Haar inboedel
en kunstwerken gingen naar de knoppen. Zij had artrose en aanvallen van
clusterhoofdpijn. In de eerste plaats belde zij natuurlijk de woningstichting,
die het gebouw had geplaatst en verantwoordelijk is voor het onderhoud. Dat
ging zodanig met mondjesmaat, dat zij ruim een half jaar in het huis van haar
moeder moest slapen. Alle instanties ingeschakeld die maar in te schakelen
vielen. Er werd zelfs gedacht aan het gebruik maken van een pro deo advocaat,
die een aanklacht tegen de woningstichting kon indienen. Ook de verzekering
bood geen soulaas.
Zij
belde mij vaak over al deze ingewikkeld geworden zaak, en ik gaf allerlei al of
niet op te volgen raad. Niets hielp.
Enige
maanden geleden viel bij mij de stroom uit. In het pikkedonker tastte ik in de
meterkast naar het daar geplaatste zaklampje, die nog een zwak schijnsel gaf. Toen
mij daar een druppel water op het hoofd viel, raakte ik in lichte paniek en
belde 112. Twee agenten waren binnen tien minuten bij mij, zeiden dat water en
elektriciteit een gevaarlijke toestand was. Zij belden de woningstichting,
waarvan een medewerker ook al binnen de kortste tijd arriveerde. Die schakelde
weer een loodgieter en twee aannemers in. Drukte van belang. Voldoende om de
krant ter ore te doen komen. Die zond een oude bekende van me; fotograaf Pluim,
die mij vroeger volgde wanneer ik als journalist van de Oost Koerier interviews
deed. Het weerzien was leuk, maar de aanleiding natuurlijk minder. De volgende
dag stond er een foto van mij bij de geopende meterkast, met verklarende tekst.
Toen
pas werd duidelijk dat de woningstichting niet voor niets bijna om de twee
dagen op het pleintje stond. Dan was hier lekkage en dan daar. Klachten stapelden
zich op, zoals veel vocht in de woning met bijbehorende schimmel die schadelijk
is voor de gezondheid. Ook de aannemers zeiden, dat alles bij elkaar een gevaarlijke
toestand opleverde.
Tenslotte
zei ik tegen de meest hopeloze bewoonster: “schakel de politik in”. De Socialistische
Partij bleek wel bereid tot hulp. Onder leiding van het eerder genoemde
raadslid en assistente werden twee vergaderingen belegd voor alle bewoners. Wij
mochten gebruik maken van de faciliteiten van het nabij gelegen zorgcentrum
Vreedenhoff en o.l.v. het a.s. raadslid deden ruim 25 bewoners hun verhaal over
de gebreken aan hun woning. Een bewoner uit de wijk De Laar, die daar ervaring
in zulk een zaak had opgedaan, adviseerde, gelijk als het a.s. raadlid deed:
maak een zwartboek met foto’s van de binnen- en buitenzijde van het flatgebouw,
dus ook de kamers, en vraag de woningstichting die in ontvangst te komen nemen.
Het was op 22 oktober 2017 om 15.00 uur, dat wij maar liefst vier managers van
de woningstichting mochten ontvangen. Het was de enige zonnige dag in deze
sombere maand, dus we boften.
Zeven
bewoners hadden zich aangeboden om vóór de overreiking van het zwartboek een
woordje te doen. Dat deden ze netjes van papier, maar wat geluid betreft wat
bescheiden. Ik had niet mijn hand opgestoken, omdat ik een gruwelijke hekel heb
aan spreken in het openbaar. Maar tenslotte trok ik toch mijn mond open en
hoorde mij duidelijk en blijkbaar goed formulerend tien minuten spreken over het
reeds jarenlang gevraagde periodieke onderhoud van het flatgebouw en de
woningen, waar voor zij verantwoordelijk was, maar haar beloften nooiit na
kwam. Een enthousiast applaus volgde. Ik stond verbaasd over mijzelf…
De verzoening
Een
rondschouw door het gebouw met de managers en enige bewoners, die ook hun
kamers toonden volgde voor degenen die nog ter been waren.
Ik
bleef achter met een aantal bewoners. Tenslotte ging ik naar de deur van het
flatgebouw, dat net werd geopend door een bewoonster, die mij bijna drie jaar
niet meer wilde groeten, omdat ik in mijn blog had vermeld, dat zij mij op mijn
negentigste verjaardag luid had gefeliciteerd in de supermarkt, waarop zij, de
kassajuffrouw en enge kopers mij hielpen de fietstassen vol te laden. Daarvan
had ik melding gemaakt in mijn blog. Zij meende dat ik daarmee haar recht op
privacy had geschonden. Zei schreef me mij nooit meer te zullen groeten.
En
toen stonden wij daar tegenover elkaar. Zij had de deur van binnenuit half
geopend en liet mij binnen. Ik zei: “Wil je niet meer boos zijn op mij?” “Nee”,
zei ze.
Dat
zei mij meer dan al het voorgaande.
P.S. Later bedacht ik, dat het ietwat oneerbieding genoemde "Exootje",
mogelijk een doofstom meisje geweest kon zijn, die even een instituut voor doofstommen ontvlucht was. Blijft: een respons van de politie op mijn hulpvraag zou daarna gewaardeerd zijn.... Mijn medeleven is er niet minder om.